14/6/08
Commentaar op de episcopale brief aan de priesters in Nederland
Op zondag 25 mei 2008 verzond het Nederlands episcopaat een brief aan alle priesters. Die brief was door hen al in de advent van 2007 aangekondigd. Dat was kort nadat vier theologen, leden van de Dominicaner Orde, hun doorwrochte brochure ‘Kerk en Ambt’ aan alle parochies hadden toegezonden. Het kon natuurlijk niet stil blijven in de bisdommelijke curies. Maar het duurde toch nog een half jaar, voordat die stellingname het licht zag. Welnu: “de bergen hebben gegromd en … een muis gebaard”.
Er wordt - om te beginnen - een heleboel keren uit kerkelijk-disciplinaire publicaties geciteerd, alsof dat de waarheid zelve is. Een soortgelijke studie van historische documenten uit een iets vroeger stadium zou opleveren, dat ook de Kerk de slavernij goedkeurde. Zulke citaten helpen dan ook meestal slechts diegenen, die geen eigen gedachten hebben.
Nu, dat is ook het geval met dit bisdommelijk schrijven. Een aaneenschakeling van (misschien wel) vroom maar daardoor ondoorgrondelijk taalgebruik. Wat moet je bijvoorbeeld met de zin: “Het is van groot belang dat wij als gelovigen leven in en vanuit een eucharistische spiritualiteit van eerbied en aanbidding …”. Of ook: “De liturgie is bovenal het werk van Jezus Christus, de hogepriester”. En: “… Christus, die priester, altaar en offerlam tegelijk is”. Dat is vandaag toch gewoon gratuite quasi-theologie. En daar staat de brief vol van. Het beste kun je daar maar overheen lezen.
Erger is de ondergrondse maar gemakkelijk op te spitten teneur van heel het stuk. Met één groot winstpunt: ik ben absoluut overtuigd geraakt van het bestaan van de tijdmachine uit de verhalen van Ollie B. Bommel en Tom Poes: immers, wie dit epistel leest - pas op voor de klap - wordt in volle vaart verplaatst naar de veertiger jaren van de vorige eeuw en wat daar aan vooraf ging. Daar leerden we uit de schoolkatechismus, gedrukt op vaal oorlogspapier. Eerste vraag: “waartoe zijn wij op aarde?” Antwoord: “om God te dienen en daardoor in de hemel te komen”. Dat soort denken en taalgebruik! De spruitjeslucht komt je tegemoet.
Datzelfde geldt van de voorgeschreven lichaamshouding: knielen zonder ophouden, net als het – in de tijdmachine – knielen bij het kussen van de bisschoppelijke ring. Minister, professor, gouverneur of burgemeester – je kon zo hoog geplaatst zijn als maar kon, maar knielen moest en zou je, wilde je niet het protocol verstoren. Dat soort werk, gelukkig lang geleden.
Dan wordt er over de ambo geschreven: de ruimte achter de ambo moet steeds vrijgehouden worden. Potsierlijk is, dat de ambo wèl wordt genoemd en gereglementeerd, maar dat de geloofsverkondiging door Schriftlezing en preek/homilie, die nou juist thuis hoort op die ambo’s, zelfs niet eens genoemd wordt. Dat verraadt op een wel heel markante manier de episcopale fixatie op wat zij (huichelachtig(1)) het hart van kerk en priesterschap noemen: het (liefst dagelijks) opdragen van het H. Misoffer door de priester – de gelovigen kunnen daarbij tegenwoordig zijn, maar het hoeft niet.
Zo was ik ooit de moderator over 100 misdienaars die ingeroosterd werden om ’s morgens bij een stuk of zes in een rij geplaatste altaren in twee schichten mis te dienen. Allemaal priesters voor zichzelf alleen, en fluisterend om de andere celebranten niet te storen. Wat een verkreukelde liturgie, goddank door het concilie opgeruimd. En nu zouden we daarnaar terug moeten. Nee toch!
En wat te denken van “..de godslamp, die ons er aan herinnert dat de opgestane Heer hier blijvend onder ons is in de geconsacreerde hosties”. In elke hostie afzonderlijk? Of krimpend dan wel groeiend, afhankelijk van het aantal geconsacreerde hosties? Zo hangt dat hele schrijven aan elkaar van nutteloze en zinloze uitspraken, in de schijngestalte van argument.
Het allerergste lijkt mij echter de opvatting van de auteurs over de Eucharistie als een vorm van tovenarij, nodig en aangewend om een soort fysieke verandering van brood en wijn te bewerken; een materiele conditie, die door de consecratie onomkeerbaar in hostie en kelk bewerkt wordt (de zgn. ‘transsubstantiatie’). En ik had nog zo gewaarschuwd en heel bevattelijk uitgelegd in mijn bespiegelingen, dat de Eucharistie onmogelijk zo iets kon zijn. Veel geleerder valt dat ook te lezen in het grootse artikel van de jezuïet Gérard Fourez, beide te vinden op deze site. Daar wordt duidelijk aangetoond, dat niet de priester viert, maar dat de gemeenschap dat doet. En dat het gaat om een dankzeggend en gedachtenisvierend ritueel. Daarmee tevens afstand nemend van het verzoenings- en offer-denken, samen met de hoofdstroom van de katholieke en protestantse theologie. Dat ze daar in de eerste eeuwen van onze jaartelling wat anders over dachten en mediteerden valt te verwachten en te begrijpen. Daar waren alle toenmalige erediensten nog vervuld van offers in allerlei vormen.
Wat moeten we trouwens met de uitgave van een Missale parvum, nota bene als opstap naar de volledige uitgave van het Romeins Missaal. Is dat een voorbode van een terugkeer naar de liturgie van Trente? En naar het Latijn?
Toen ik als pastor in Rotterdam werkte hadden we de gewoonte dingen te verzinnen, die in kerkelijk verband onmogelijk zouden kunnen gebeuren. “Nee man, dat is te gek voor woorden – dat bestaat niet – dat kunnen ze niet doen - dat is ongehoord”. Dat schreven we dan op een lijstje en … we wachtten totdat het in de krant zou staan. En waarachtig, al die onderwerpen verschenen vroeger of later in de pers. Moraal: je moet bij de (huidige) katholieke hiërarchie met de gekste dingen rekening houden.
Wat betreft het oecumenisch denken – dan wel het ontbreken daarvan – zegt deze brief dingen die maar liefst zo snel mogelijk vergeten worden en daarom niet opnieuw in dit commentaar worden aangehaald.
Tot slot: en dat is misschien wel het lastigste. In een zo benedenmaats schrijven valt ongeveer op elke zin en bij elk woordgebruik commentaar te leveren. Maar dat is natuurlijk onbegonnen werk. En dit sop is die kool ook niet waard. Laat elke niet verkrampte priester het stuk na lezing terzijde leggen als niet ter zake. Laat elke gelovige liever iets anders lezen.
Kan het stuk dan helemaal niets nuttigs doen? Jawel – als er hier en daar een exemplaar in een archief wordt ondergebracht kan een toekomstige historicus er uit afleiden, hoezeer het Nederlandse – en eigenlijk voor een groot deel ook het wereldepiscopaat – de weg kwijt was, als gevolg van het saboteren van Vaticanum II en de daarmee samenhangende selectie van Vaticaanse zetbazen(2). Alle overige exemplaren kunnen mee met het oud papier; “oud” in meerdere betekenissen.
Hubert Michiels van Kessenich
Hubert Michiels van Kessenich is theoloog. Hij is bestuurslid van de Stichting Kerk Hardop die verantwoordelijk is voor de website rk-kerkplein.org en schreef deze bijdrage in zijn vakantieverblijf Skofja Loka (betekenis: bisschopsplaats) in Slovenië.
(1) De bisdommelijke besturen laten namelijk na de daarvoor vereiste condities te scheppen.
(2) Pater Jan van Kilsdonk introduceerde eerder hiervoor de omschrijving “satrapen”, maar ik kies liever voor de Nederlandse variant, want niet iedereen weet wat voor een figuur een satraap was.
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.