7/1/08
Angst voor het onbekende of geloven in een toekomst?
Uit de liturgieviering op zondag 6 januari 2008 in de Dominicuskerk te Amsterdam:
Een samenvatting uit het boek Numeri 13 en 14:De Eeuwige sprak tot Mozes: (2) ‘Zend mannen uit om Kanaän te verkennen, het land dat Ik aan de Israëlieten geef; een man uit elke stam; het moeten mannen van aanzien zijn. (17) Toen Mozes deze mannen uitzond gaf hij hun deze opdracht: ‘Trek eerst de Negeb-woestijn door en ga dan het bergland in. (18) Stel vast wat het voor een land is, of het volk er sterk is of zwak, gering in aantal of talrijk; (19) of het land waarin het woont, goed is of slecht, en of het volk in open plaatsen of in versterkte steden woont; (20) of de grond vruchtbaar is of schraal, en of er bomen zijn of niet. Gedraag u moedig en breng ook wat vruchten van het land mee.’ Het was juist de tijd van de eerste druiven.
(21) Zij vertrokken en verkenden het land van de Sin-woestijn tot aan Rechob. (22) Zij trokken de Negeb-woestijn in en drongen door tot Hebron. (23) Zij drongen door in het dal Eskol en sneden daar een wijnrank af met een druiventros, die zij met twee man aan een stok moesten dragen; bovendien namen zij enige granaatappels en vijgen mee. (25) Na veertig dagen keerden zij van hun verkenningstocht terug. Zij gingen naar Mozes en Aaron. Zij brachten aan hen en aan heel de gemeenschap verslag uit en lieten hun de vruchten van het land zien. (27) Zij vertelden: ‘Wij zijn in het land geweest waarheen u ons gestuurd hebt en het vloeit werkelijk over van melk en honing. Kijk maar eens naar deze vruchten. (28) Maar het volk dat er woont, is buitengewoon sterk en de steden zijn ommuurd en zeer groot. (33) Wij hebben er de reuzen gezien, de zonen van Enak. Wij voelden ons sprinkhanen en zij moeten ons ook daarvoor hebben aangezien.’
(14,1) Toen begon de hele gemeenschap luid te jammeren. ‘Waren wij maar in Egypte gestorven of anders hier in de woestijn.’ (4) En zij zeiden tegen elkaar: ‘laten wij een nieuwe aanvoerder kiezen en naar Egypte teruggaan.’ (5) Toen wierpen Mozes en Aaron zich voor heel de verzamelde gemeenschap ter aarde. (6) Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, die ook het land verkend hadden, scheurden hun kleren (7) en zeiden tegen de gemeenschap van de Israëlieten: ‘Het land dat wij doorkruist hebben is een prachtig land. (8) Als de Eeuwige behagen in ons heeft, zal Hij ons dat land binnenvoeren en dat land dat overvloeit van melk en honing aan ons geven. 9 Kom dus niet in opstand en wees niet bang.’
(20) Toen verscheen de heerlijkheid van de Eeuwige en deze zei: ‘Ik schenk vergiffenis zoals u vraagt. (21) Maar zowaar Ik leef: (22) geen van de mannen die Mij wel tienmaal getart hebben door niet naar Mij te luisteren, (23) geen van die mannen zal het land zien dat Ik hun vaderen onder ede beloofd heb. Maar mijn dienaar Kaleb, die van een andere geest was gezield, is Mij in alles trouw gebleven. Daarom zal Ik hem in het land brengen en zijn nakomelingen zullen het bezitten. Ga daarom morgen opnieuw de woestijn in, naar de Rietzee toe. (34) Voor elke dag van de veertig dat u het land verkend hebt, zult u een jaar voor uw misdaden boeten, veertig in totaal, zodat u weet wat het betekent als u zich tegen Mij verzet. (35) Ik, de Eeuwige, heb gesproken.’ Van de mannen die uitgezonden waren om het land te verkennen, bleven alleen Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne in leven.
Overweging: ‘Iemand begint te gaan’
Er bestaan televisieshows waarin de kandidaten voor de hoofdprijs, net voor de laatste opdracht, heel duidelijk aangezegd krijgen wat ze allemaal mislopen wanneer ze een fout antwoord geven, of zelfs, dat ze niéts overhouden wanneer ze de verkeerde keuze maken. Het zweet breekt bij ze uit. Klotsende oksels. De twijfel slaat toe. Soms zien ze dan af van die laatste ronde. Liever het houden bij wat ze wél hebben, dan het risico te lopen op een teleurstelling, en levenslang rondlopen met spijt. Al is het maar een spel, en had je de regels kunnen weten toen je je inschreef – toch is het pijnlijk echt: die angst voor het maken van de verkeerde keuze.
Dat zijn de beruchte momenten als de avond voor het huwelijk, de dag voor de verhuizing, de minuten voor het ondertekenen van een grote overeenkomst. Wanneer je even heel goed weet wat je hebt, terwijl nog onduidelijk is of de toekomst zijn beloften zal waarmaken. Als het volk Israel uitroept liever terug te willen naar Egypte, waar ze het ondanks de slavernij klaarblijkelijk toch niet té slecht hadden, is dat dan geen pure angst voor het onbekende? Het onbekende, waarin onduidelijk is wat je doen moet, onduidelijk wat goed of wat verkeerd is, wanneer er geen vertrouwde ritmes of patronen zijn die je dag indelen. Dat onbekende dat mensen doet besluiten toch maar niet uit het ongeluk, uit de onvrede, uit de onvrijheid te stappen. De man die liever bij zijn kwaadaardige echtgenote blijft, dan zijn toekomst in eigen hand te nemen. De reis die je niet maakt, de sollicitatie die je niet pleegt, de uitnodiging voor een ontmoeting die je toch maar aan je voorbij laat gaan.
In mij komt een bekende tekst op: “Onze grootste angst is niet dat we tekortschieten. Onze grootste angst is dat we eindeloos krachtig zijn. Het is ons licht, en niet onze donkerte die ons beangstigt”, gedachten van Marianne Williamson (en ten onrechte wordt gedacht dat Nelson Mandela dit schreef en zei) in haar commentaar op het boek A Course in Miracles. Want stel dat je het wél kan, dat nieuwe: dan staat je leven op z’n kop! Dan gaan de dingen anders dan voorheen! Dan gebeurt het! En eigenlijk is de kans dat je het wél kan, heel groot....
We hadden hier in de gemeente een armoedegroep. Daar zat ik ook in. Na twee jaar hebben we hem opgeheven. Het was goed geweest, we hadden veel geleerd, lazen de krant anders, we hadden een mooi vastenproject geopperd, en, eerlijk gezegd, wat moesten we verder nou? Ieder van ons had trouwens ook genoeg andere dingen te doen. Pas later, toen ik mezelf toch nog eens ondervroeg of er bij mij ook andere motieven speelden om te stoppen, besefte ik hoe onmogelijk ik het vond om het uit te houden bij al die pijnlijke feiten over macht, geldlust, en mijn/onze eigen bevoorrechte positie. Door te stoppen met die groep gaf ik toch ook een beetje de moed op, keerde ik terug naar mijn oude doen en laten, en sloot ik ongetwijfeld ook allerlei mogelijkheden af. Zelfs al zouden we niets meer te doen weten tegen de armoede, dan was het uithouden in de onmacht van niets kunnen doen al een enorme krachttoer. Uit angst voor onmacht liep ik weg voor de kracht die we ongetwijfeld samen hadden.
Van de twaalf verspieders, zoals de traditie deze mannen is gaan noemen, deinzen er tien terug voor het nieuwe. Tien die hun eigen kracht onderschatten. Tien die vergeten zijn dat een mosterdzaadje kan groeien door Gods belofte. Zij steken het volk aan met hun angst. Er wordt een vijand gecreëerd uit gebrek aan vertrouwen in eigen kracht. Als reuzen zo beschrijven de tien de inwoners van Kanaän. En daarmee vergeleken voelden zij zich sprinkhanen, oogstverslindend ongedierte dat vertrapt zal worden. Komt me bekend voor, dit verhaal. Het is alsof we er midden in staan, met alle vijandbeelden die tegenwoordig hoog gehouden moeten worden. Hoe spreek je over de anderen, en wat zeg je daarmee over jezelf? Behalve dat je met deze woorden negatieve beeldvorming in de hand werkt, is het ook een spreken OVER in plaats van een spreken MET. Als Brinkman van de PVV écht in gesprek zou willen met de Antillianen, moet hij niet beginnen met etiketten plakken.
Kaleb en Jozua – de Jozua die de Israëlieten na Mozes’ dood het beloofde land zal binnenleiden – doen niet mee aan dit spel. Zij pogen allebei de menigte de goede zorg en de belofte van de Eeuwige in herinnering te roepen. Maar angst is een harnas, en mensen kunnen alleen nog maar ‘terug’-denken, want dat is bekend terrein. De massa is conservatief, heet het. De massa wil orde en duidelijkheid en houden wat ze hebben, want dat heeft al genoeg moeite gekost. Hoe krijg je dan moed ingepraat voor nieuwe uitdagingen? Zoals bijvoorbeeld een vreedzaam samenleven met alle nieuwe of minder nieuwe identiteiten in ons land. Durven we echt, of vluchten we liever in verzuchtingen over ‘vroeger toen...’ wanneer we bijvoorbeeld oog in oog staan met alle vernielingen die in de nieuwjaarsnacht werden aangericht. Ja, zo erg was het vroeger echt niet, maar we hebben helaas geen ander vertrekpunt dan deze ravage om iets nieuws uit op te bouwen.
Waar haal je dan het lef vandaan een nieuw land in te trekken, een nieuw jaar te beginnen, een samen-leving te worden? In ieder geval door de toekomst niet vast te leggen met etiketten of in clichés. En het is ook een cruciaal verschil of je in nieuwe situaties alleen obstakels ziet of juist mogelijkheden. Benader je het vreemde negatief of positief? Laat je je afschrikken en schiet je in het defensief, of ben je nieuwsgierig, heb je vertrouwen in je eigen kracht en flexibiliteit. En daar bovenop, of eigenlijk helemaal onderop, als bodem en dragende grond, is, denk ik, een overtuiging nodig dat verbaal of fysiek geweld geen oplossing biedt, dat alle mensen dezelfde rechten hebben en verlangen om te leven. Een journaliste werd afgelopen vrijdag in een radio-interview gevraagd of ze niet doodsbang was in die verre vreemde wraakzuchtige oorlogsgebieden waar ze regelmatig vertoeft. Zij antwoordde dat ze, wanneer ze eenmaal ergens contact maakte, gewoon mensen ontdekte, net als zij (Radioprogramma Kunststof, 4 januari 2008 Jacqueline Maris).
Zo vertellen ook de Schriften: een paar mensen die verder durven, is al genoeg. Het begin mag klein zijn. Zoals een verklaring van een groep bekende Nederlanders om te benoemen en te bouwen, slechts een stukje papier is, en toch een belofte dat we ook anders kunnen omgaan met elkaar. Of zoals het kerstkind klein en onmachtig is. Ik hoop dat wij hier ook een begin zijn. Door bijeen te komen en onszelf en ons handelen te bevragen en dan op pad te gaan. Door vooral niet te makkelijk te zeggen dat het onze kracht te boven gaat. Want je kunt nu eenmaal méér wanneer je vertrouwt op het goede dan wanneer je jezelf klein maakt. Daarmee is het nog lang niet makkelijk, of risicoloos, of vanzelfsprekend die weg naar het Beloofde Land. Maar dat er geen andere weg is dan die van Kaleb en Jozua, van Jezus, van Maria, staat voor mij vast. Ik wens dat we ons niet laten afschrikken, als individuen, als geloofsgemeenschap, en elkaar inspireren tot bewogenheid en moed, dit lange jaar dat voor ons ligt.
Mirjam Wolthuis
Mirjam Wolthuis is pastor in de Dominicusgemeente te Amsterdam en hield bovenstaande overweging op de eerste zondag van het jaar, 6 januari 2008.
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.