9/9/08
Enkele weken terug hadden wij bij ons in de straat de jaarlijkse straatborrel. Een van de oudere bewoonsters klom op een bierkratje, heette ons welkom, noemde de namen van de overledenen van het afgelopen jaar, en plaatste een roos voor ieder van hen in een vaas. Ze verwelkomde ook de nieuwkomers, en sprak over liefde als voorwaarde voor een goed naboarschap (mooi twents woord is dat). Daarna dronken we wijn, en deelden de hapjes die ieder had ingebracht. Het werd een mooie avond. En het had verdacht veel weg van kerk, vond ik.
Want dat ziet en herkent mijn bril. Mijn bril die gevormd is door woorden en rituelen uit de christelijke geloofstraditie. Natuurlijk was die straatborrel geen kerk. Dat het gebouw ontbrak is nog het minst belangrijk. “Waar twee of drie in Mijn Naam bijeen zijn ben ik in uw midden.” (Mt18,20) Het doet er niet toe waar. Om het kerkgebouw gaat het niet. Maar tijdens die straatborrel was er geen gezamenlijke behoefte om dat samen zijn te verstaan in het licht van de naam van Jezus. Het was immers geen godsdienstige samenkomst. Het was ‘gewoon’ gericht op gezelligheid en ontmoeting, opdat we als goede buren er weer een mooi van jaar van zouden gaan maken. Ons samenzijn hier bevat min of meer dezelfde ingrediënten, en ook nog wat anders. En dat andere maakt ons hier tot een geloofsgemeenschap. We zijn hier in een kerk, maar we zijn hier ook kerk omdat we ons hier willen invoegen in een traditie, onmiskenbaar op onze eigen manier, en ieder met zijn eigen beleving, maar we begeven ons op een door overlevering aangereikte weg.
In de beraadslagingen over een visie voor de Dominicus die de Beleidsraad vorig jaar opstartte, kwam veel aan de orde van wat ons hier brengt, wat we hopen en nastreven, waar we op aangesproken mogen worden. Wat werd er wel niet genoemd: inspiratie, geborgenheid, hoop, samen zoeken, reflectie op je taak in de wereld, visioen van vrede en gerechtigheid levend houden, menswording! En steen voor steen zie je een bouwwerk ontstaan dat naar de hemel reikt. Kerk. Schitterend. Zo vitaal en zo vol ambitie.
Tegelijk treft het me dat we hier in al die motieven niet zo snel en vanzelfsprekend de naam van Jezus noemen, of zeggen dat we voor God komen. Misschien klinkt dat te snel wat evangelisch, alsof we zouden weten hoe God te bereiken en we Jezus in onze broekzak hebben. En toch is de intense nabijheid van God, zoals die Jezus kende, de bril waardoor we willen leren kijken. Omdat de volheid van deze ervaring – ook al zijn het uiteindelijk maar enkele woorden en gebaren rond een bijna onnoembare kern (abba, de ander zoals jezelf, delen, vertrouwen) – iets biedt waar we maandag mee verder kunnen. Om op dinsdag niet al verloren te zijn, en op woensdag iets in praktijk te brengen van wat zondag werd aangereikt. De kerk als bouwkeet voor het Koninkrijk Gods. Waar we schaften en de constructietekeningen nog eens doornemen, waar we even vertellen hoe het thuis gaat, om daarna weer aan de slag te gaan om een steentje bij te dragen.
Paulus spreekt niet van een bouwkeet van het Koninkrijk Gods, maar van het ‘lichaam van Christus’. Dat zijn wij hier als geloofsgemeenschap. Paulus durft net wat meer te zeggen dan wij, denk ik wel eens. Wij zingen wel “huis dat een levend lichaam wordt als wij er binnen gaan”. Want dat we een levend lichaam zijn, zeggen we hem graag en met instemming na, zo onderling afhankelijk en toegedaan als we zijn, zo afkerig van overdadige hiërarchie. Maar ‘lichaam van Christus’? We durven het al nauwelijks te zeggen bij het uitdelen van het brood, uit angst voor te letterlijke associaties. De kerk als ‘lichaam van Christus’? Dat is toch wel hoogverheven, terwijl we het hier liever wat bij de grond houden, gewoon maar ‘doen’.
Maar Paulus kent geen schroom. En graaft hij daardoor ook niet een laagje dieper? Want stelt hij met dat ‘lichaam van Christus’ niet juist dat toevertrouwen aan iets dat groter is dan ik ben, aan de orde? Kan het zijn dat ik, die toch altijd liever nóg een klusje doe dan tot verstilling te komen in rust en leegte, die uitnodiging om tot dat lichaam te behoren ook wel wat bedreigend vind? Paulus geeft zich zo makkelijk over aan zijn afhankelijkheid van anderen, van God. Zo voluit als hij erkent dat Christus, de verrezene, ons fundament is. Zo helder als hij weet dat de Geest waait, omdat we hier samengekomen zijn.
Ik houd het liever in eigen hand, maar onderken dat daar ook precies mijn schroom ligt om me in dat ‘lichaam van Christus’ te begeven. Overgave is misschien wel waar het om gaat. Niet aan die woorden per se, maar wel aan de Geest van God, de geest van Christus die Paulus zo werkzaam ziet. Die Geest doet hem zeggen dat Christus de Heer is, het hoofd van dit alles. Al weer een woord om over te struikelen, want hoofd staat tegenwoordig voor rationaliteit en voor macht. Maar Paulus is een schriftgeleerde, die weet dat de Torah begint met het woord beresjiet, in het begin, in beginsel, of ook wel, aan het hoofd, de kop ervan. Zoals wij die woorden ook verbinden als we over een begin zeggen dat de kop eraf is. Christus is het begin, daarom is hij het hoofd. De overrompelende ervaring van God in een mens die doet opstaan en alle waarden omkeert, daar ligt de kern, het hart, het hoofd, het begin van een gemeente. Dat is het begin van de verbondenheid die een gemeente tot kerk maakt.
Zo kun je oude woorden heroverwegen om ons steeds-weer-samenkomen te verstaan en richting te laten geven. Laten geven, want het hoeft niet uit onszelf alleen te komen. Het is er al, die Geest die waait. Die Christus die ons God nabij brengt, die ons verbindt. Kerk zijn is veel meer dan de optelsom van onze inspanningen en activiteiten. Paulus vertelt me dat het ons ook overkomt, boven al onze verlangens uit, al onze hoop die ons hier doet samenkomen om ons in te prenten dat het leven toch steeds anders is en moet en kan zijn dan wij in angst en bekrompenheid denken. Christus gebeurt ons. Kan je dat zo zeggen? Ik zou het niet eens weten, maar als we ons durven openstellen is Paulus de eerste die woorden heeft gevonden. Het gaat dus niet om de woorden, maar om wat ze willen zeggen. En dan blijken sommige woorden toch meer recht te doen aan het wonderlijke geheim van Gods nabijheid dat we hier hooghouden, dan andere.
Ooit vertelde pater Van Kilsdonk in een interview dat hij ’s avonds voor het slapen gaan voor het grote kruis met Christus dat in zijn kamer hing, ging staan, zelf zijn armen spreidde en de namen noemde van de mensen die hij die dag had mogen ontmoeten. Het gaat niet aan dit te duiden, voel het maar - maar de intense bereidheid om deel te hebben aan de schepping, om mee te dragen, en al die mensen te eren die leven in verdrukking, en zo te belijden dat ze zullen staan in Gods Licht, en dat durven belijden voor het dode corpus, teken van Gods nabijheid aan mensen, dat allemaal en nog veel meer, dat is zoiets als lichaam van Christus zijn als medemens, als geloofsgemeenschap, als wereldwijde beweging van kerken in zijn naam. Deel hebben in verbondenheid aan dit soms zo onmenselijke bestaan en geloven dat het in Gods hand is. Toch.
Aan het begin van een nieuw seizoen, een nieuw jaar vol activiteiten op zondag en door de week, waarin we vreugde en verlies met elkaar zullen delen, brengt Paulus ons dit in herinnering: dat we samengeroepen zijn. Misschien was het jouw stem, misschien iets aan mijn gehoorbeen, misschien een fluistering van adem. En dat alles waar we over vergaderen en studeren en poetsen en mooi willen laten klinken, alles wat we hier doen krijgt zijn bezieling door die verbondenheid met dat hart vol verwachting en dat heldere hoofd. Durven we het aan om te worden: ’lichaam van Christus’? Opdat we leren zien waar dat buiten hier ook gebeurt, bij een straatborrel, in een nieuwe groep, of zelfs in een goede vergadering. De Geest laten waaien. Wat een uitnodiging om het jaar mee te beginnen.
Mirjam Wolthuis
Mirjam Wolthuis is pastor in de Dominicusgemeente te Amsterdam en lid van het Liturgisch Team. Bovenstaande overweging hield zij in de viering op zondag 7 september 2008, waar gelezen werd te tekst van 1Kor 12,1-4, 12-13 en 27.
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.