24/10/08
Landschap lezen
In de zomer van 2005 waren mijn vrouw en ik in Noorwegen. We trokken daar een paar dagen op met mijn zwager en schoonzuster en ons nichtje Janna. Op één van die dagen namen we de Flåmsbaan naar Finse, aan de noordzijde van de Hardangervidda, en maakten we een prachtige wandeling in de richting van de bergen.
Het was een heerlijke zonnige dag in een verblindend witte wereld. Wat ik daar zag was een heleboel stenen, de vormen van de bergen en de verschillende nuances wit van het sneeuw en ijs.
Mijn zwager wees me echter op de morenes, op de composieten in het gesteente die hun afkomst en geschiedenis verraden, op het verschil tussen jonge en oude bergen, op de wording en het verdwijnen van de gletsjers en op nog veel meer dat mij de ogen opende.
Op mijn vraag hoe hij dit allemaal wist, antwoordde hij: ik ken deze wereld, ik kan het landschap lezen.
In de jaren dat ik de middelbare school deed was het vak aardrijkskunde opgesplitst in fysische geografie en sociale geografie. Ik herinner me dat ik van de fysische geografie weinig kaas had gegeten, daar kreeg ik geen vat op. Wat me wel boeide was de sociale geografie; dat ging over mensen, over inheemse volkeren en over vreemde culturen en religies en over de betekenis van hun gebruiksvoorwerpen, hun artefacten.
Na de middelbare school ging mijn zwager fysische geografie studeren en werd natuurvorser, reisleider naar Spitsbergen en expeditionist naar verre, koude oorden. Terwijl ik theologie ging studeren en mijn dagen nu vul met praatjes voor pastores. Ik laat in het midden wie het betere deel gekozen heeft. Beiden zijn wij echter landschaplezers geworden.
Een pastor leest namelijk ook landschappen: het landschap van de ziel, in het pastoraat, maar ook het landschap van de geloofsgemeenschap, in het kader van kerkopbouw. Bij het lezen van het fysische landschap kun je letten op verschillende aspecten. Er zijn zelfs cursussen en wandelingen om dat te leren. Je kunt letten op de natuurlijke omstandigheden van een plek, het reliëf, de patronen van wegen, de waterlopen, de invloed van de seizoenen en ook nog op de historische ontwikkeling van het landschap. Door de bril van die aspecten kun je het landschap lezen.
Het landschap van de geloofsgemeenschap
Het lezen van een landschap vind ik een bruikbare metafoor voor het werk van een pastor en voor haar of zijn theologische competentie. Ik gebruik daarom ook deze metafoor om vandaag met u te kijken naar theologie in praktijken van geloofsgemeenschappen, met name in hoe gelovigen betekenisvolle voorwerpen, artefacten, hanteren.
In mijn onderzoek, en ook in mijn onderwijs met studenten, probeer ik het landschap van een geloofsgemeenschap te lezen. Daarbij maak ik gebruik van een aantal perspectieven.
Vorig jaar verscheen Levend lichaam, een boek dat ik samen met vier collega’s geschreven heb, waaronder Kees de Groot uit Tilburg. In dit boek presenteren wij vier perspectieven. Je kunt het landschap van een geloofsgemeenschap lezen door er naar te kijken vanuit het perspectief van de context, de identiteit, de structuur en de middelen en het leiding geven.
Een geloofsgemeenschap bevindt zich in een bepaalde omgeving: een fysieke context, maar tegelijk ook een sociaal en cultureel en religieus milieu. In verhouding daartoe ontwikkelt een geloofsgemeenschap haar identiteit: wie zijn wij en waar staan wij voor in deze context. Die identiteit vertaalt zich in de organisatie en in de wijze waarop men omgaat met de verschillende middelen waar men al dan niet over beschikt. Aan het geheel wordt leiding gegeven en ook vanuit dat perspectief kan er naar geloofsgemeenschappen gekeken worden.
Er zijn natuurlijk andere perspectieven denkbaar, maar het lezen van het landschap van een geloofsgemeenschap vanuit deze perspectieven levert een rijk en betekenisvol beeld op van de praktijken van gemeenten en parochies en van de betekenis van die praktijken. Het geeft zicht op de vragen en thema’s in gemeenten en parochies. Het is echter nog geen theologie. Theologie gaat schuil in het landschap van de parochie.
Er moet een tweede lezing volgen. De praktijken van parochies, die je in beeld krijgt met behulp van die perspectieven, die praktijken herbergen theologie. Je kunt ze theologisch lezen. Niet in de zin dat je er theologie kunt inlezen, dat kan ook, maar nog sterker: de praktijken van parochies zijn theologisch geladen. Dat is niet zo vreemd wanneer we denken aan sacramenten en aan sacramentele handelingen.
Voor rooms-katholieke pastores is dat gesneden koek, maar zelfs een sacramentsarme protestant kan begrijpen dat sacramenten theologisch geladen praktijken zijn. Het sacrament van de eucharistie is niet alleen een mysterie, het is niet alleen een spirituele ervaring, het is niet alleen een collectieve beleving, dat is het ook, maar het is vooral een theologisch gebeuren. Theologisch, of theologaal, in de zin dat het verwijst naar God. Elke handbeweging, elk geluid, elke geur heeft theologische betekenis.
Bibliotheken vol zijn er geschreven over de theologie van de eucharistie. Het vormt het hart van de geloofsgemeenschap, het vormt het hart van de theologie.
Mijn stelling vandaag is dat niet alleen sacramentele praktijken theologisch geladen zijn, maar dat dit ook geldt voor andere praktijken van de geloofsgemeenschap. De theologische lading van de praktijken van de geloofsgemeenschap is misschien afgeleid van de sacramenten en die lading is ook minder dan bij de sacramenten, maar mijn punt is dat geloofspraktijken theologisch geladen zijn, dat ze theologische betekenis hebben, en dat wij als theologen de geloofsgemeenschap verder kunnen helpen door kritisch te reflecteren op die praktijken.
Theologische reflectie
Ik wil op een drietal punten kort ingaan. Eerst iets over theologische reflectie, dan over praktijken en ten derde wil ik de praktijken toespitsen op het omgaan met betekenisvolle voorwerpen, artefacten. Deze opmerkingen zullen resulteren in een tweetal voorbeelden, waarna ik jullie een oefening in theologisch lezen van geloofspraktijken wil aanreiken.
Allereerst dus de theologische reflectie. Theologische reflectie is een proces waarbij een praktijksituatie wordt ingebracht, beschreven en verhelderd en vervolgens in een kritische interactie wordt gesteld met de theologie. De theologie kan hierbij drie rollen vervullen. Theologie is speculatief of regulatief, maar kan ook discursief zijn. Speculatief wil zeggen dat systematisch theologisch concepten gehanteerd worden om praktijken onder een scherper licht te bezien. Theologische concepten fungeren hierbij als norm voor praktijken.
Hetzelfde geldt bij de regulatieve functie van de theologie. Moraaltheologie en kerkrecht schrijven voor waaraan praktijken zich dienen te normeren.
Discursieve theologie is niet minder normatief, maar zoekt het gesprek met de geloofsgemeenschap over de theologische betekenis van wat er gebeurt in de praktijken van de geloofsgemeenschap. De norm komt daarbij niet van buiten, vanuit de theologische of episcopale traditie, als een soms vreemd element aan de praktijken van gelovigen. De norm komt tot stand in de dialoog tussen gelovigen en academisch theoloog over de betekenis van geloofspraktijken. De pastor met haar theologische competentie helpt de parochianen bij het verhelderen van de theologale betekenis van praktijken. Dat zal soms betekenen dat er wordt aangesloten bij wat gegroeid is of spontaan ontstaan is. Soms kan de pastor of het pastoresteam ook initiërend zijn in het aandragen of uitwerken van praktijken of in het aanbieden of voorhouden van nieuwe theologische diepten in praktijken. Ik zal straks twee voorbeelden geven, in de hoop dat u een idee krijgt van de richting waarin ik denk.
Wat ik hier voorsta is een vorm van discursieve theologie. Misschien moeten we het praktische theologie noemen. Anderen zouden het wellicht contextuele theologie noemen, of zelfs bevrijdingstheologie. Het uitgangspunt vormen praktijken geloofsgemeenschappen in specifieke contexten van. Praktijken die theologisch significant zijn, praktijken die theologisch geladen zijn, die verwijzen naar God. Praktijken die Gods presentie in onze ervaringen aan het licht brengen en zo ons uitnodigen te participeren in Gods wegen.
Dit theologisch lezen van praktijken is geen passief gebeuren. Het is een vorm van constructie. De praktijk wordt beschreven, met alle details die betekenisvol zijn. In dat beschrijven, in die descriptie wordt het theologale in de betekenis die gelovigen hechten aan een praktijk bloot gelegd, of wordt het theologale aangereikt. Dit laatste, het aanreiken van de theologie door de pastor, kan alleen maar zinvol zij wanneer het herkend wordt door de gelovigen. De theologische constructie moet aansluiten bij waar de gelovigen theologisch zitten. ‘Descriptieve theologie’, zo kan het ook genoemd worden: het beschrijven van de theologische betekenis waarmee praktijken geladen zijn. Deze descriptieve theologie is gericht op een thick description van praktijken. Thick in de zin van rijk, gevuld, met verschillende lagen. Lagen in een landschap, dat beschreven kan worden vanuit de perspectieven context, identiteit, middelen en leiderschap, maar ook naar zijn theologale dimensie.
Praktijken
Mijn tweede punt is: wat zijn praktijken? Ik maak een onderscheid in context specifieke praktijken, algemeen christelijke praktijken en sacramenten. Niet alle praktijken zijn sacramenten, niet alle praktijken gaan direct terug op handelingen van Christus. Niet alle praktijken in geloofsgemeenschappen zijn ook algemeen christelijke praktijken, in de zin van praktijken die uiting geven aan een normatieve christelijke levensstijl, zoals die zich in de traditie gevormd heeft.
Er zijn een aantal praktijken die we als kenmerkend voor het christelijk geloof kunnen beschouwen. Hoeveel dat er zijn en welke precies, daarin zit variatie, maar dat gastvrijheid een kenmerk is voor de christelijke gemeente zal door weinig gelovigen betwist worden. Niet dat alle christelijke geloofsgemeenschappen uitblinken in gastvrijheid, maar op een of andere manier herkennen we het als een norm waarnaar we ons richten en waartegenover we verantwoording schuldig zijn.
Het in ere houden van het lichaam is nog zo’n kenmerk; de sabbat houden, getuigenis, vergeving, heling, de lofzang gaande houden, om er nog een paar te noemen. De praktijken die ik hier echter voor ogen heb zijn minder katholiek, in de zin van algemeen christelijk.
Ik ben hier en nu geïnteresseerd in specifieke parochiële praktijken in de specifieke context waarin de parochie zich bevindt. Dergelijke praktijken worden natuurlijk geïnspireerd en genormeerd door de algemeen christelijke praktijken, die op hun beurt weer genormeerd worden door de sacramenten. Misschien kunnen we spreken van een continuüm van praktijken, dat loopt van de sacramenten via de algemeen christelijke levensstijl-praktijken, naar contextuele praktijken van geloofsgemeenschappen. Aan de ene kant van het continuüm bevindt zich het sacrament van de eucharistie, aan de andere kant de meer of minder unieke praktijk van parochie X te Y. Over die laatste soort praktijken gaat het mij hier. Praktijken als collectieve gedragingen, handelingen waarmee een geloofsgemeenschap uitdrukking geeft aan haar identiteit.
Artefacten
Mijn derde opmerking betreft een aanscherping van het spreken over theologische praktijken. De praktijken spits ik toe op het omgaan met betekenisvolle voorwerpen in de geloofsgemeenschap: artefacten. Artefacten zijn goede werktuigen voor het theologiseren in de geloofsgemeenschap, misschien wel betere dan teksten. Artefacten bieden ruimte en mogelijkheden voor eigenheid en zelfs voor subversiviteit in de richting van de officiële taal en theologie. Datzelfde geldt voor liederen en gebeden die eigen zijn aan de geloofstaal van parochianen, die toegeëigend zijn door de geloofsgemeenschap. Artefacten hebben echter als extra dat zij opkomen uit de parochie zelf. Ze zijn ontstaan, uitgevonden, bedacht in en met de parochie en vormen als zodanig een bron van geestkracht en creativiteit.
Praktische theologie, contextuele theologie, descriptieve theologie. We kunnen ook opteren voor een typering die nog dichter aansluit bij het theologiseren door gelovigen zelf. Bijvoorbeeld theologie van de geloofsgemeenschap, ‘huis-tuin-en-keuken’ theologie, ‘alledaagse’ theologie.
Er zijn nog twee typeringen die ik u niet wil onthouden: ‘impliciete’ theologie en ‘ondergrondse’ theologie. ‘Impliciet’ geeft aan dat de theologie verweven is met de praktijken en meekomt als een betekenislaag, of als motivatie in bepaalde handelingen.
En ‘ondergronds’ drukt uit dat het een vorm van theologiseren is die zich soms moet schuil houden, waarvan de legitimiteit omstreden is, die vaak niet opgewassen is tegen het geweld van de officiële theologie, en daarom noodzakelijk subversief van karakter is.
Voorbeelden
Hoe we deze discursieve wijze van theologiseren ook typeren, waarom het gaat is het expliciteren van het geloofsmatige, het theologale in praktijken. In het bijzonder het theologisch lezen van de betekenis van artefacten en hoe geloofsgemeenschappen daarmee omgaan. Voordat u zelf een poging waagt tot discursieve theologie, wil ik twee voorbeelden geven, voorbeelden van praktijken van geloofsgemeenschappen waarin artefacten een rol spelen in de identiteitsontwikkeling van de geloofsgemeenschap. Twee praktijken waarin artefacten aanleiding geven tot theologische reflectie.
Een voorbeeld uit een vrijzinig protestantse gemeente en een ander uit een rooms-katholieke parochie.
Allereerst het voorbeeld uit de vrijzinnig protestantse geloofsgemeenschap. Vorig jaar is daar het kerkgebouw van binnen opgeknapt, zijn er enkele veranderingen aangebracht in de ruimtelijke indeling en is ook het liturgische meubilair deels vernieuwd. Die vernieuwing van tafel, doopvont, en van wat u kent als ambo, was nodig, maar had zeker ook een esthetisch karakter. Het meubilair moest passen bij het gemoderniseerde kerkinterieur en moest vooral ook fraai zijn.
Degenen die vanuit de gemeente nadachten over de herinrichting stelden met het aanschaffen van het nieuwe kerkmeubilair tegelijkertijd voor om het houten kruis dat op de achterwand hangt, in het midden, achter de tafel, ook te vervangen. In plaats daarvan zou men een kunstwerk willen ophangen, dat, en dit zijn mijn woorden, de postmoderne, vrijzinnige, esthetische zoeker zou kunnen aanspreken.
Hiertegen rees heftig verzet. Niet uit de monden van kunstbarbaren, maar van gelovigen die dat kruis niet weg wilde hebben. Onduidelijk is wat daar precies achter zit. Tot op heden is er ook nog niet verder over gesproken, zo geschrokken is men waarschijnlijk van het heftige protest. Een vrijzinnig gemeente die hangt aan het kruis, vergeef me de uitdrukking, waar vind je dat nog tegenwoordig. Binnenkort gaat men hierover met elkaar in gesprek. Het lijkt me dat er een schone taak ligt voor het theologiseren rond dit artefact, over wat het betekent, waarnaar het verwijst, wat het zegt over het geloof van mensen en over de identiteit van deze geloofgemeenschap.
Het tweede voorbeeld is afkomstig uit een parochie. Sinds een paar jaar is deze wijkparochie onderdeel van een stedelijk parochieverband. De parochie begon in de jaren zestig, in een naoorlogse nieuwbouwwijk, in een kerk met ruim 800 zitplaatsen. Het werd een bloeiende parochie. De wijk veranderde echter, de parochianen verouderden en het kerkbezoek liep terug. Herinrichting van de kerk was nodig, aanpassing aan de kleinere schaal.
De ontmoetingsruimte werd de centrale plek. Bezinning op de toekomst leidde in 2000 tot het beeld van de parochie als een ‘spirituele herberg’. Men zette een oude kloostertafel neer in de ontmoetingsruimte en daar omheen twaalf verschillende stoelen, de ‘stamtafel’. In alle eerlijkheid, op het eerste gezicht ziet de tafel met de stoelen eruit alsof het geheel zo van de kringloopwinkel komt, of er naar toe kan. Voor de parochie is het echter een tafel van ontmoeting en dialoog. Op de website schrijft men: “De stamtafelgesprekken hebben ons geholpen dichter bij de bronnen van ons geloof te komen en daarover in gesprek te gaan met elkaar en met anderen.” Ik heb er in de parochie geen materiaal over gevonden, maar voor ieder van ons liggen de associaties met bijbelverhalen voor het oprapen, niet in het minst met de tafel waar de Heer maaltijd viert met zijn vrienden.
Een kruis dat moet concurreren met een modern religieus kunstwerk; een tafel van ontmoeting als centrum van de parochie. Twee voorbeelden van voorwerpen, artefacten in de context van de identiteit van de geloofsgemeenschap, die niet alleen geladen zijn met referenties naar bijbelverhalen, schatten uit de traditie en allerlei theologische noties, maar ook geladen zijn met het geloof van parochianen; geladen met wat men hoopt en verwacht, wat men zoekt en gelooft, met wat men misschien zelf niet altijd meebrengt, maar wel vindt in de geloofsgemeenschap.
De betekenis van geloofspraktijken rond artefacten speelt misschien met name een rol in situaties van overgang: het sluiten van een kerkgebouw, het fuseren van wijkparochies. Veel parochies zijn doordrongen van de noodzaak om bij dergelijke trieste gebeurtenissen, dergelijke ervaringen van verlies en verdriet, aandacht te schenken aan het bewaren en overdragen van bepaalde praktijken en artefacten. Houvast aan het tastbare, betekenis in voorwerpen, geloof in wat vorm gegeven is. Beelden, kerkramen, liturgische voorwerpen worden meegenomen uit een te verkopen of te slopen kerk en krijgen een nieuwe plaats in een andere kerk. Dat is een vorm van omgaan met verlies, maar soms kan een nieuwe omgeving voor de artefacten nieuwe betekenis genereren.
Instructies
Na deze introductie in de mogelijke betekenis van het theologiseren met parochiële praktijken rond artefacten, hoop ik dat jullie voldoende geïnspireerd zijn om zelf op creatieve wijze aan de slag te gaan met de theologie van de artefacten in jullie parochie of parochieverband. Misschien kunnen de volgende instructies daarbij behulpzaam zijn.
1. Bedenk een betekenisvolle parochiële praktijk, waarin een artefact een centrale rol speelt. Een betekenisvolle praktijk is een praktijk waarin veel parochianen investeren en die symbolische waarde heeft voor de identiteit van de parochie. Het artefact dat hierin een centrale rol vervult moet duidelijk zichtbaar zijn voor parochianen en herkenbaar in zijn betekenis. Op de vraag of men Maria op het hongerdoek gezien heeft, moet het antwoord niet zijn “welke Maria, welk hongerdoek?”, maar “ja, natuurlijk, de Madonna met de schutsmantel, het centrale symbool op het hongerdoek dat de parochianen zelf gemaakt hebben, beeld van een parochie waarin iedereen onderdak vindt!” Er is één beperking: het moet gaan om een praktijk die een uitwerking heeft op de kerkopbouw, een praktijk die het collectief opbouwt, de gemeenschap vormt; geen liturgische praktijk en ook geen pastoraal-rituele praktijk.
2. In de groep wisselt men de praktijken en de artefacten uit. Op grond van deze uitwisseling wordt het artefact met het mooiste verhaal uitgekozen, of het meest inspirerende, of het meest geladen voorwerp, het meest complexe. Dat is ter beoordeling aan de groep. Daarmee gaat men aan het werk.
3. Door de keuze voor één praktijk rond een artefact wordt het groepslid die het voorbeeld inbrengt de informant voor de groep. De anderen proberen het voorbeeld zo helder mogelijk in beeld te krijgen door relevante vragen te stellen aan de informant. De volgende vragen kunnen daarbij richtinggevend zijn.
a. Hoe ziet de praktijk eruit, wat gebeurt er precies? De vraag naar de vorm.
b. Wie voeren de praktijk uit, wie hanteren het artefact? De vraag naar de handelende personen.
c. Waar is de praktijk op gericht, wat is de bedoeling van het artefact? De vraag naar de doelen.
d. Wie heeft de praktijk bedacht, ontworpen, voorgesteld, wie zegt dat dit moet en dat het zo moet? De vraag naar de legitimatie.
e. Naar welk bijbelverhaal of verhaal uit de kerkelijke traditie verwijst de praktijk, welke literaire associaties heeft men bij de praktijk: lied, gedicht, beeld? De vraag naar de narratieve dimensie.
f. Wat zijn de mogelijke theologische implicaties van de praktijk en van het artefact: waar is God in deze praktijk, hoe evoceert dit artefact God? De vraag naar de theologie.
g. Wat doet het artefact met het geloof, welke rol speelt de praktijk in de oefening van spiritualiteit? De vraag naar de spiritualiteit.
Deze vragen bij elkaar genomen maken geven inzicht in wat we de identiteit van de geloofsgemeenschap kunnen noemen. Wanneer er meerdere praktijken rond artefacten zouden zijn, en wanneer die allemaal op deze wijze bevraagd zouden worden, dan zou er een rijk beeld van de identiteit zichtbaar worden, als een geaccidenteerd landschap, met verschillende lagen, die de wording van het geheel verraden. Het lezen van een landschap is misschien wel te vergelijken met het lezen van geloofspraktijken die zich centreren rond betekenisvolle artefacten in de gemeenschap.
Rein Brouwer
Dr. Rein Brouwer, docent praktische theologie Protestantse Theologische Universiteit, hield bovenstaand inleiding op de Algemene Ledenvergadering van de Vereniging van Pastoraal Werkenden (Beroepsvereniging van r.-k. pastores, VPW) op 5 juni 2008 te Utrecht. Hierna werd de opdracht in groepen uitgevoerd. Een licht gewijzigde tekst van de inleiding verscheen in VPWinfo.nl van oktober 2007.
Reacties
Met grote belangstelling heb ik uw artikel gelezen. Daarbij bleven twee 'teksten' door mijn hoofd spelen: de eerste uitgesproken door een 90-jarige parochiaan kort na mijn aantreden in 1992: "Mijnheer pastoor, u moet dat lezen uit die oude boeken en het preken zo kort mogelijk houden want ze zijn de praat niet waard." Mijn reactie: "Waarom komt u dan toch elke zondag naar de kerk?" Het antwoord, met schouderophalen: "Dat is het heilige moeten."
De tweede uitgesproken tijdens een vergadering van het kerkbestuur, kort na mijn aantreden. Ik stelde voor om de mensen in de kerk mee te laten zingen waar dat mogelijk is. En daartoe een kleine repetitie te houden zo'n vijf minuten voor de aanvang van de dienst. Reactie: "Als u dat gaat doen komen wij niet meer in de kerk." De koren doen dan ook hun ding, zonder met het publiek rekening te houden en zonder ook maar ooit overlegd te hebben met de celebrant.
Met dank voor uw aandacht, D.H. van Lier.
D.H. van Lier - Heibloem
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.