11/7/08
Wij hoeven ons leven niet te redden
Een vertaling uitgeven van een boek van Karl Barth lijkt in de huidige religieuze situatie niet erg logisch. Barth staat immers bekend als de theoloog die zich vanaf zijn professoraat in 1921 tot aan zijn dood in 1968 om theologische redenen militant tegen de religie keerde. De God van de Bijbel is volgens hem niet de God van de religie, niet de God zoals mensen hem zich voorstellen, hij is niet het eindpunt van ons verlangen naar een verheven leven. God is de ganz Andere, die zich zonder aanknopingspunten in de werkelijkheid openbaart, senkrecht von oben. En zo stoot hij steeds weer alle menselijke beelden van hun voetstuk.
De huidige religieuze belangstelling lijkt daar haaks op te staan. Bij velen gaat het in religie juist om de ervaring van een diepere dimensie van het leven. Zij verwachten dat religie hen helpt bij de omgang met de fundamentele vragen van het bestaan. Barth was in de tweede helft van de vorige eeuw voor velen in Nederland de standaard en de grondslag, vooral in de Hervormde Kerk. Nog altijd waart zijn geest door kerk en theologie, maar het barthiaanse tijdperk is volgens velen, niet in de laatste plaats volgens veel vroegere barthianen, ten einde.
Kloeke band
Betekent het verschijnen van de vertaling van Barths eerste klassieker, de tweede editie van zijn commentaar op de brief van Paulus aan de christenen van Rome, nu dat hij officieel kan worden bijgezet in de historische archieven? De kloeke band met stofomslag en leeslint, de verklarende annotaties achterin, de inleiding van Kees van der Kooi (die Barths theologie uitlegt) en de tweede inleiding van de éminence grise van de barthiaanse theologie, Arie Spijkerboer (over de receptie van Barth in Nederland), zouden dat kunnen doen vermoeden. Maar mijn ervaring bij het lezen van de magistrale vertaling van Mark Wildschut, die erin slaagt om de zo Duitse stem van Barth in vloeiend, maar Barths eigenzinnigheid bewarend Nederlands om te zetten, is anders. Ik las de tekst van de Römerbrief als voor het eerst. In dat werk tekent Barth de tijdgeest van direct na de Eerste Wereldoorlog, waarin de beschaving, zoals Europa die tot dan toe dacht te kennen, ten einde was gekomen. Tegelijkertijd weet hij een paradoxale hoop op een absoluut nieuw begin te formuleren.
Echt voor het eerst las ik het werk van Barth in de tweede helft van de jaren zeventig, toen ik in Nijmegen theologie studeerde. Er doceerden aan de katholieke Nijmeegse faculteit twee militante barthianen: Arend Th. Van Leeuwen en Hans-Dirk van Hoogstraten. Zij verbonden Barths kritiek op de religie als menselijke poging om de werkelijkheid te onderwerpen met hun kritiek op het kapitalisme, de niets ontziende jacht op ‘meerwaarde’, de religie in onze tijd.
Daartegenover stonden de mensen rondom Edward Schillebeeckx, die nu juist de menselijke ervaring centraal stelden en daarin aanwijzingen zagen van Gods betrokkenheid bij mensen. Geregeld botsten beide partijen en beide tendenties met elkaar. Ik ging studeren bij de tweede groep, maar las ook Barth. Ik ploegde zijn Römerbrief door in een editie in Gotisch schrift die tot de dag van vandaag fotografisch herdrukt wordt en ik las lange passages uit zijn Kirchliche Dogmatik, het dertien delen en ruim negenduizend pagina’s tellende, maar niettemin onvoltooid gebleven hoofdwerk, dat vanwege zijn witte omslag, enorme omvang en altijd wat raadselachtig blijvende karakter door intimi ‘Moby Dick’ werd genoemd.
Ik raakte zeer onder de indruk en mijn relatie met ‘Barth’ werd een liefdesverhouding. Maar waar ik zo van onder de indruk raakte, waren nu niet de zaken waar de barthianen zo vol van waren en waar de antibarthianen – onder aanvoering van de regelmatig voor controverse zorgende Harry Kuitert – zich tegen keerden. Ik ontmoette in Barth vooral een echte theoloog, een theoloog zoals ik dat ook zelf wilde zijn, en nog altijd wil zijn. Barth ontsloot voor mij de dynamiek van de christelijke boodschap en dacht vanuit deze dynamiek. Dat zag ik ook Thomas van Aquino en Edward Schillebeeckx doen, maar Barth wist het bovendien op te schrijven op een manier die deed voelen dat hij zelf in zijn tekst mede op het spel stond, zoals je dat ook voelt bij teksten van Aurelius Augustinus en Maarten Luther. En wat de polemiek van Barth tegen het vertrouwen op de ervaring en de daaruit voortvloeiende religie betreft: daarin staat volgens mij iets anders op het spel dan vaak werd en wordt gedacht.
Afhankelijk kunnen zijn
Ik houd mij als theoloog de laatste jaren tamelijk intensief bezig met de verhouding tussen religie en hedendaagse cultuur. Soms manen collega’s of toehoorders mij hierbij Barth niet te vergeten met zijn kritiek op de religie en de religieuze ervaring die in het verlengde ligt van wat mensen binnen een cultuur goed, mooi en waardevol achten. Dergelijke religie is een menselijke greep naar de hoogste macht die uitloopt op het voor heilig en ‘natuurlijk’ verklaren van de heersende machtsverhoudingen.
Het eigenaardige is dat in Barths commentaar op Paulus’ brief aan de christenen van Rome religie een grote rol speelt. En verrassend genoeg is deze rol in eerste instantie positief. In de religie – en vervolgens ook in de filosofie, de kunst en de levenskunst – verlangen mensen volgens Barth naar iets dat hen overstijgt, iets dat zij niet hoeven hoog te houden of dat afhankelijk is van hun inspanning. Mensen verlangen juist naar iets dat hén hoog houdt, waarvan zij zonder angst afhankelijk kunnen zijn en onder de bescherming waarvan zij zich kunnen stellen. Probleem is echter dat men dit verlangen vervolgens gaat ophangen aan een concreet beeld van God, een stelsel van religieuze of filosofische leerstellingen, een voorstelling van het sublieme en het goede leven. Zo zetten mensen uiteindelijk toch weer hun eigen denken, verlangen en doen op de troon. En zo raakt de religie volgens Barth met zichzelf in strijd, want het verlangen iets absoluuts te vinden waaraan je je ondergeschikt kunt weten, raakt ondergeschikt aan een geconstrueerd idee of aan een geclaimde macht. En dat maakt uiteindelijk onmachtig. Het is zoals psalm 115 over de godenbeelden zegt: “Ze hebben een mond, maar kunnen niet spreken, ogen, maar kunnen niet zien, ze hebben oren, maar kunnen niet horen, een neus, maar kunnen niet ruiken. Hun handen kunnen niet tasten, hun voeten kunnen niet lopen, geen geluid komt uit hun keel. Zoals zij, zo worden ook hun makers, en ieder die op hen vertrouwt.”
Wat mij fascineert in de huidige heropleving van religie is dat die wijst op een terugkeer van de grote vragen van het leven. Het leven laat zich niet vangen in het denkmodel van het zo efficiënt mogelijk bereiken van een doel. Precies dat zie ik aan het licht komen in het zoeken van mensen naar persoonlijke spiritualiteit. Maar ook in de belangstelling voor politieke discussies, maatschappelijk handelen en de inspiratie van religieuze tradities komt die andere kijk op het leven aan het licht – en daar sluit ik de politieke islam en het wereldwijd sterk groeiende evangelicale christendom nadrukkelijk bij in. Goed leven betekent uiteindelijk: kunnen vertrouwen op het absolute dat ons draagt, dat al onze doelen en middelen omvat en daarmee relativeert. Goed leven vraagt uiteindelijk om een God in wie wij, in de woorden van Paulus die ook Barth geregeld citeert, “leven, bewegen en zijn”. Er gaat iets fundamenteel mis als mensen de ruimte van deze onbekende God claimen en in zijn naam menen te kunnen spreken en handelen – en God weet dat dit steeds opnieuw gebeurt. Maar de vragen die in de religie aan het licht komen, zelfs in de geperverteerde vormen ervan, zijn fundamenteel voor het menselijk leven: van wie zijn wij en wie bekommert zich om ons?
Niets actuelers
De grootheid van Karl Barth is dat hij de moderne strijd van mensen met de religie ziet: het onuitroeibare verlangen naar God dat al in de vormgeving van dit verlangen in zijn tegendeel verkeert. Het inzicht dat wij niet ons eigen bestaan kunnen funderen, slaat steeds weer om in het zoeken naar een hanteerbaar fundament voor het bestaan en in de poging om het goede leven tot een uitvoerbaar project te reduceren. De grootsheid van Barths Römerbrief is dat hij de brief van Paulus aan de Romeinen weet te ontsluiten als draaiend om deze kwestie. Zo kan tijdens het lezen de ervaring ontstaan dat er niets actuelers en urgenters is dan wat deze tekst van bijna tweeduizend jaar geleden probeert onder woorden te brengen. De boodschap is dat wij niet ons eigen leven hoeven te redden. Dat we dat niet kunnen en niet mogen. Maar dat God in Jezus Christus zichtbaar maakt dat wij, met al onze gebrekkigheid en gebrokenheid, met al ons kwaad en onze geneigdheid alles aan onze willekeur en macht te onderwerpen, door een nieuwe, reddende dynamiek zijn aangeraakt en steeds weer worden aangeraakt. Die boodschap is niet zelf weer een hanteerbaar leerstellig systeem in het bezit van christenen of van hun kerk, dat als een kapitaal aan de verdere opbouw van de cultuur kan worden ingebracht. Gods reddende dynamiek die in Jezus Christus aan het licht treedt, is een beweging die ons steeds opnieuw van gebaande wegen wegleidt en onze gerichtheid op vastgestelde doelen doorbreekt. Dat Christus door Paulus wordt verkondigd als een gekruisigde, betekent volgens Barth dat waar hij voor staat niet in het verlengde ligt van wat mensen spontaan van waarde vinden, maar daarop juist haaks staat.
Eerder dan als onderdeel van onze geschiedenis verkondigt Paulus, volgens Barth, Jezus Christus als oordeel over en breuk met onze geschiedenis. Redding is niet te vinden in de manier waarop wij onze geschiedenis weten vorm te geven, maar juist in het bevrijd worden uit het dwingende karakter van die vormgeving. Dat maakt dat het onvoorstelbare weliswaar niet voorstelbaar – God blijft ook voor gelovigen de onbekende God – maar wel mogelijk wordt. Om dit duidelijk te maken, gebruikt Barth naar het schijnt onbekommerd de klassieke visie op Jezus als Gods Zoon, als vleesgeworden Woord van God, als tegelijkertijd volledig God en volledig mens. Barth weet ook wel dat dit voor moderne mensen moeilijke concepten en denkschema’s zijn, maar dat is voor hem niet doorslaggevend. Het gaat hem ook niet om het bewaren van een ooit vastgestelde christelijke orthodoxie, die sindsdien identiteit geeft aan de kerk. Het gaat erom dat in deze concepten en denkschema’s iets gezegd wordt dat misschien nu weer anders gezegd moet worden, maar dat niet ongezegd kan blijven: in de geschiedenis van Jezus wordt onze gebruikelijke manier van leven, van denken en handelen tegengesproken, maar juist zo confronteert deze geschiedenis ons met wat werkelijk van waarde is en fundamenteel is voor ons bestaan. Volgens Barth dreigen zowel zelfverklaarde orthodoxen als zelfverklaarde vrijzinnigen dit voortdurend te vergeten.
Abstract
De christelijke traditie is van betekenis, omdat zij ons van onszelf en onze zelfopgelegde gevangenschap, ons religieuze verlangen en onze religieuze vormgeving bevrijdt. De overtuiging dat dit nodig is, deel ik tot op de dag van vandaag met Barth, zij het dat ik vind dat het punt bij hem vaak erg abstract blijft en zo eerder een denkschema blijft dan dat het Gods concrete geschiedenis zichtbaar maakt. Waar en hoe is God voor ons door zich tegen ons te keren, in de cultuur, in de politiek, in ons persoonlijk leven? Dat kunnen we volgens Barth niet zeggen, want dat behoort tot Gods vrijheid, maar het is de vraag of Barth hier niet een verkeerd idee van vrijheid hanteert. En neemt hij het wel serieus genoeg dat God in Jezus echt ‘vlees’ geworden is, deel van, onderworpen aan en vervlochten met het menselijk bestaan en de menselijke geschiedenis in al zijn dubbelzinnigheid? Anders gezegd: we moeten niet terug naar Barth, we moeten vooruit, onder andere met Barth. Wat dat ‘met Barth’ betekent, en wat ‘vooruit’ in het door hem getekende perspectief betekent, dat zijn vragen die met deze vertaling van de Römerbrief opnieuw op tafel liggen. En dat lijkt mij een goede zaak.
Erik Borgman
Bovenstaande tekst van auteur is overgenomen uit het tijdschrift VolZin van 27 juni 2008.
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.