28/12/10
Jezus Messias is in het vlees gekomen
Een fragment
In de tweede brief van Johannes schrijft “De Oudste aan een uitverkoren Vrouwe en aan haar kinderen, die ik in waarheid liefheb”. Hoe kort deze brief ook is, hij gaat over iets heel serieus. De Vrouwe is een van de gemeenten die door Johannes als ouderling zijn gesticht en geleid en haar, evenals alle gemeenteleden, haar kinderen, heeft hij lief, in waarheid, heus, heel echt!
Maar die liefde is niet zonder tegenspraak. Onmiddellijk schrijft de brief over verleiding en doleantie: de schrijver heeft al laten weten, dat hij (slechts?) ‘enkele’ van de gemeenteleden heeft ontmoet die in waarheid leven (vs.4), – klaarblijkelijk is de gemeente verdeeld en is daar geen eensgezindheid.
Het conflict is even klaarblijkelijk overernstig en verre van oppervlakkig. De andersdenkenden heten ‘verleiders’, ja zelfs ‘antichrist’ (vs.4). Het zijn er ‘veel’, dus er is sprake niet van een lichte controverse. De tegenstelling is omvangrijk en diepgaand. Het gaat niet om een eenling, een gemeentelijk warhoofd of de lokale querulant, maar om een blijkbaar doortastende en strijdvaardige groep, een waarlijke splijtzwam in de gemeente.
Wat was hun verleiding oftewel dwaalleer? De brief is daar uitermate summier over: ‘zij erkennen niet dat Jezus Messias in het vlees gekomen is’ (vs.7). Zo iemand ‘blijft niet in de leer’, ‘dringt voor’ en ‘heeft God niet’ (vs.9). Het lijken wel degenen die aangekondigd waren door Jezus zelf: ‘velen zullen optreden in mijn naam en zeggen: ik ben het; en velen zullen zij misleiden’ (Mark.13,5), ‘er zullen schijnmessiassen en schijnprofeten opstaan die tekenen en wonderen zullen doen, zodat zij, als dat mogelijk was, zelfs de uitverkorenen zouden misleiden’ (Mark.13,22). Het ziet ernaar uit, dat de dwaalleraars wis en waarachtig anti-christen waren – een kenmerkend en exclusief johanneïsch woord (1 Joh.2,18.22; 4,3) –, zij verzetten zich leerstellig tegen de Messias en loochenden diens komst in het vlees, dus zijn wezenlijke menselijkheid.
Waarschijnlijk zagen zij in de Messias een soort bovenaards wezen, met een lichaam en een menselijkheid die slechts schijn waren, niet echt, niet van vlees en bloed; hij was een goddelijk of halfgoddelijk iemand, met alleen maar een ogenschijnlijk, denkbeeldig lichaam met alle gevolgen vandien: geen waarachtige geboorte uit een vrouw, geen lijden en geen pijn, geen dood, geen droefenis, geen tranen (Joh.11,35) en geen lachen, geen geprikkeldheid en ontroering (Joh.11,33.38), kortom: geen herkenbare, lijfelijke menselijkheid. Misschien in gelijkenis met de demiurgen van hun omgeving, zagen deze misleiders in hem een superieur, boven de mensen staand wezen, dat wel voor mensenogen waarneembaar en tastbaar was, doch iedere menselijkheid was hem vreemd: hij verhief zich onbewogen boven alles wat wij, mensen, doormaken.
De brief laat er geen twijfel over bestaan, dat zulk een verwerping van de vleeswording, dat is: de menselijkheid van de Messias Jezus, bedrog is, dwaalleer, misleiding, valse profetie, duisternis, haat. De oude man die hier zo goed als zeker aan het woord is, wordt helemaal hitsig en verbolgen, als hij zulk een anti-geloof te lijf moet gaan. Hij heeft er geen begrijpend of verontschuldigend woord voor over. De dwaalleraars zijn tegenstanders, dwarsdrijvers, oppositie, anti. Met hen valt niet te heulen en geen compromis te sluiten. Jezus Messias was en is een mens, zegt de briefschrijver; aan die waarheid – dat is: betrouwbaarheid – valt niet te tornen en niets af te doen. Als je denkt dat mens-zijn God onwaardig is, dan heb je noch van God noch van de mens iets begrepen. De brief is zo humanistisch als maar mogelijk is, lauwert de mens en is zo vrij te geloven dat God niet te hoog is om mijn en jouw mens-zijn te vervullen. In de grond van de zaak is de brief een pleidooi voor de humaniteit en een verzet tegen een valse exclusiviteit van God. De Messias is mens, voor honderd procent. En dat betekent dat JHWH, de Eeuwige, in hem de mens – u, jij, ik – omarmd heeft en doortrokken. Verkondig niet, dat de mens dit niet waard is. Er is niets ter wereld zo goddelijk als hij.
Daarom zegt de brief dat wie dit geloven durft en zijnsondanks hopen, God ‘heeft’. De vleeswording van de Messias is mijn garantie dat ik, mens, – hem achterna – de Vader ‘heb’, bezit. Er is iemand met mijn lichamelijkheid en alles wat daartoe behoort, die de Vader heeft weerspiegeld en – sit venia verbo – in bezit gekregen. Mijn menselijkheid is door Hem aanvaard en aangenomen. Ik ben noch was te min voor Hem. Hij is mijn gezel, binnen de muren van mijn huid. Ik steek in hetzelfde vlees als de Messias: dankzij hem is de Eeuwige mijn ziel. Ik ben allesbehalve van God los.
Dat deze mens-wording van de Messias voor de schrijver van de brief geen loze praat is, blijkt uit zijn rigide vermaning om iemand die zulk een dwaalleer verkondigt, niet thuis te ontvangen en welkom te heten: ‘want wie hem welkom heet, deelt in zijn boze werken’ (vs.9 en 10). De gastvrijheid gold vanouds als een hooggekwalificeerd gebod, ja zelfs als een pijler van de Thora. Het volk Israël zelf was immers vreemdeling geweest in Egypte: het mocht dus aan vreemdelingen het verblijf niet weigeren, integendeel: ‘jullie moeten een vreemdeling niet slecht behandelen en hem het leven niet moeilijk maken, want jullie hebben zelf als vreemdelingen in Egypte gewoond’ (Ex.22,20; 23,9); ‘vreemdelingen die bij u wonen hebben dezelfde rechten als een geboren Israëliet: jullie moeten hen liefhebben als jezelf, want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte. Ik ben JHWH, jullie God’ (Lev.19,34). In de Thora wordt dat gebod onherroepelijk vastgelegd: ‘JHWH, jullie God, die doet het recht van wees en weduwe, die liefheeft de vreemdeling door hem te geven brood en kleding. Hebt dan lief de vreemdeling, want vreemdelingen waren jullie in het land van Egypte’ (Deut.10,19; zie 23,7). Dat is het hoge woord: als JHWH zo handelt, wat moeten jullie dan anders doen? In de vreemdeling herken je JHWH. Daarom zegt Job bij wijze van zelfverdediging en pleidooi voor zijn onschuld: ‘nooit heb ik armen geweigerd waarom zij vroegen…, geen vreemdeling hoefde buiten te slapen, voor reizigers stond mijn deur altijd open’ (Job 31,16.32). Voor wie de wet kende en liefhad, was de vreemdeling aan de deur immers JHWH zelf, drie mannen onder de eik, bij mijn tent (Gen.18). Overal waar sporen van mensenvoeten te vinden zijn, is JHWH te vinden, zegt een Midrasj. ‘Wie ben je, jij die mij te drinken vraagt, je aarzelt nog aan mijn deur, je klopt en wacht, een dorstend hert’, zingen we terecht. Het is JHWH zelf. Hij hult zich in het gelaat van de vreemdeling om te ontdekken of het waar is wat wij zeggen te geloven: dat Hij leeft.
Ook voor Jezus was daarom de gastvrijheid een heilige, ja goddelijke plicht: ‘Ik – spreekt God – was vreemdeling en jullie hebben Mij opgenomen, – maar wanneer zagen wij U als vreemdeling? – alwat je gedaan hebt voor één dezer geringsten van mijn broeders heb je voor mij gedaan’ (Mat.25,35.38.40; vgl.5,47). In zijn voetspoor blijft het als een paal boven water staan: ‘legt u toe op de gastvrijheid’ (Rom.12,13), ‘een leider in de gemeente moet onberispelijk zijn…, gastvrij’ (1 Tim.3,2; Tit.1,8; vgl.1 Tim.5,10), ‘betoont elkander gastvrijheid zonder morren’ (1 Petr.4,9), ‘vergeet niet de gastvrijheid te beoefenen: daardoor hebben sommigen zonder het te weten engelen geherbergd’ (Hebr.13,2).
Als de Wet zo beginselvast is en de praktijk zo algemeen, hoe is het dan mogelijk dat de schrijver van de tweede brief onomwonden de gastvrijheid verbiedt, als iemand ‘die deze leer niet brengt’ aan de deur klopt en vraagt om onderdak, brood en leeftocht? Er is maar één antwoord mogelijk: de verwerping van de menselijkheid van de Messias is dusdanig goddeloos en onverdragelijk, dat ieder verkeer met zo'n verleider oftewel antichrist uit den boze is (1 Kor.5,4-5; Tit.3,10; Openb.2,2). Als hij aan de deur klopt, klopt niet de Eeuwige zelf, maar diens tegenstrever en erfvijand. Het is niet omdat de rechte leer gaat boven de liefde; het is andersom: de liefde gaat boven de leer.
De betrouwbaarheid Gods is in het geding. De Eeuwige kan veel hebben, maar niet dat iemand de menselijkheid van de Messias ontkent. Dan vervalt de Thora en wordt sprakeloos. Wie daarom zo'n dwaalleraar welkom heet, deelt in zijn boosheid. Die misleider mag allesbehalve welkom worden geheten, zeker niet uit naam van de Eeuwige. Wie de mens veracht – en dat doet hij –, kan door geen menselijkheid meer worden ontvangen. Hij is paria, besmettelijk zieke, alleen maar waard om met de nek aangekeken te worden. De brief van Johannes is daar zeer rigoureus over. De menselijkheid van Jezus Messias was de schrijver – diens boezemvriend – te lief.
Nog veel te zeggen
Daarmee is alles geschreven wat de briefschrijver op zijn hart had. Kort gezegd, ziet hij in de gemeente tot wie hij zich richt, twee groepen mensen: zij die in waarheid en liefde – twee kernwoorden van hem – met elkaar omgaan, – en zij die de menselijkheid van Jezus Messias niet erkennen. Blijkbaar ziet hij een tegenstelling tussen beide groepen: de eersten doen zo vanwege hun geloof in Jezus Messias; de anderen gaan vanwege hun dwaling niet in waarheid en liefde met elkaar om. Geloven in de Messias en onderlinge liefde zijn inwisselbaar: het één kan niet zonder het ander, sterker nog: het één bewijst het ander, en omgekeerd. Geloven is geen kwestie van ja-zeggen op een leergeheel, maar van jazeggen op een evenmens, op dé evenmens.
Jan Nieuwenhuis
Dr. Jan Nieuwenhuis, dominicaan, heeft zijn halve leven gestudeerd op de teksten van het Tweede Testament die door de traditie aan de apostel Johannes worden toegeschreven. De boekjes die zijn commentaren – bijna meditaties – bevatten, zijn samengebundeld in het boek Johannes de Ziener, een uitverkochte editie die nu bij de Valkhofpers in een heruitgave nog te verkrijgen is. Bovenstaande tekst is een fragment uit het commentaar op de tweede brief van Johannes.
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.