24/9/11
'Geest van Hoffelijkheid'
Lezing: Hooglied 8, 5-14
“Als een appelboom in het bos is mijn lief”, zingt het Hooglied. “Een mens van hetzelfde vlees!” klinkt het in de Hof van Eden. En de profeet Joel roept de Geest uit over al wat leeft.
We zijn aan het einde van de serie over het lichaam en de liefde en het is vandaag Pinksteren. Het feest waar vanouds het beeld bij past dat we allemáál één lichaam zijn, en zullen leven in één Geest. Een Geest die zomaar binnenwaaien kan en als een lopend vuur zich verspreiden. Die, al ben je met nog zoveel nationaliteiten, je blijkbaar tot verstaan brengen kan. Het moeten er minstens 20 geweest zijn daar in Jeruzalem als we de tekst mogen geloven. Amsterdam heeft daar een veelvoud van, 187 als ik het goed begrepen heb, maar dat gaat nog niet zo makkelijk met elkaar. Verschillen blijken niet alleen mooi maar ook wel moeilijk om mee te leven. Dat is in het groot niet anders dan in het klein en het is misschien ook niet voor niets dat de Bijbelschrijvers het eerste boek al direct laten beginnen met al die soorten dieren en soorten gewassen, ook nog eens opgedeeld in man - vrouwen juist daar Gods Geest boven laten zweven. Over het water en de aarde waar heel die veelsoortigheid weelt en tiert, die echter ook chaos betekent en als je een paar blaadjes omslaat al ontspoord blijkt in hoogmoed, jaloezie en geweld.
Pinksteren is het feest waar die Geest van den beginne opnieuw binnenkomt als om ons eraan te herinneren dat ze er nog is. Zij lijkt altijd als zij verschijnt wel hand in hand te gaan met die veelsoortigheid om niet te vergeten dat we zo gemaakt zijn en er naast de moeilijkheden ook de mogelijkheden van in te zien. Zijn wij niet allemaal Gods beeld en gelijkenis, allemaal elkaars hulpe en tegenover? Om elkaar van dienst te zijn, de nacht door te komen, er iets van te maken en elkaar aan te spreken. Stel je voor dat we niet verschillend zouden zijn in bijvoorbeeld deze gemeente? We zouden elkaar niets te zeggen hebben en over onze zoektochten snel zijn uitgepraat. Het is niet goed dat de mens alleen is. Wie zou ons een tegenover zijn en losweken uit alles wat vastroest? Uit wat ons siert en minder siert. Zo verschillend als wij hier zitten, met al onze levens met elk hun eigen loop, onze vreugdes en verdrieten, onze heel verschillende verlangens, opvattingen en voorkeuren, uit zoveel bronnen geput. Met heel die veelkleurige en daarmee even ingewikkelde wereld rondom.
Onlangs deed wethouder Andree van Es een appèl de hoffelijkheid te betrachten. Zij, die naar eigen zeggen de bijbel graag leest op een niet gelovige manier, maar er wel veel waarden uit haalt (wat bij mij dan weer de vraag oproept wat geloven dan is ... ??), zal die term hoffelijkheid vast niet zo bedoeld hebben, maar mij klinkt die Bijbelse hof, de Hof van Eden, waar mensen elkaar herkennen aan hetzelfde vlees en gebeente. Diezelfde tuin die in het Hooglied terugkeert als ontmoetingsplaats van de geliefden en op vele plaatsen in de Schrift opnieuw, zoals bij het graf van Jezus. Die tuin waar liefde bewaard blijft door de dood. Hoffelijkheid beoefenen: wat zou dat kunnen zijn? Dood en verderf niet laten zegevieren. Elkaar niet naar beneden halen. De waardigheid van het individu blijven zien in plaats van elkaar in te delen bij een groep. Liefde en respect niet proberen te kopen of af te dwingen maar als hij of zij dat wil en naast wat ons scheidt, blijven geloven in wat verbindt. Zou het kunnen: van een stad een paradijs maken? Waar we niet gelijk maar wel gelijkwaardig zijn, hulpvaardig en voorkomend en tegenover als het moet? Ook al ben je nog niet uitgedacht over het asielbeleid of over hoe het verder moet in Portugal en in Griekenland en het Middenoosten, dan nog zou er hoffelijkheid kunnen zijn. Bindt deze woorden op je hart. Leg mij als een zegel op je arm, zingt in het 8ste hoofdstuk van het Hooglied, het meisje dat juist uit de woestijn komt, leunend op de arm van haar lief. Welke woorden? Dat ik er voor jou ben en jij voor mij. De dood mag sterk zijn en wie de woestijn bereist weet daarvan, maar even sterk, zegt het Hooglied, is de liefde. Als een 'laaiende vlam' of zoals anderen vertalen: als een 'vlam van de Eeuwige'. Pinksteren met of zonder God te lezen, als tegemoetkoming van de Schrift dat we het allemaal kunnen verstaan. Het gaat niet om een woord, maar om de geest. Om wat je draagt. Niet dat je elkaar altijd omhelst, van ieder ander zou moeten houden, maar om de geest van 'duurzame vreugde', zoals we zongen. Om je levensdagen te vermeerderen, dat je bloeien zult en niet verwelken. Niet één alleen, maar allemaal. Van koning Salomo tot zijn slaven en niet te vergeten zijn vrouwen. Van hoog tot laag. Liefde door geen zee weg te spoelen. Die de schoonheid van verliefden verbeelden kan maar ook de stad van vrede, die, naar de profeet Joël, toevluchtsoord zal zijn voor ieder die haar betreedt. Ook die liefde is niet te koop, maar je kunt er wel iets aan doen!
Een van de gebeurtenissen die mij in het afgelopen jaar raakte was een kerstviering in de moskee, waar wij werden uitgenodigd vanwege de geboorte van Jezus. Ik vond dat een hoffelijk gebaar dat ik graag vandaag in herinnering breng. Waar rond de maaltijd door mensen van de moskee het verhaal van Jezus werd gelezen uit de bijbel en de koran. Om wat we delen ondanks de verschillen én mee te vieren wat voor de ander betekenis heeft. Hoffelijk met elkaar omgaan raakt aan heel het bestaan. Dat we elkaar respecteren als liefdespartners in onze lichamelijkheid en seksualiteit, alles wat ons kleurt, maar ook buiten de eigen tuin wordt respecteren en waarderen gevraagd. Met wat minder lawaai elkaar bejegenen. Nastreven waar we allemaal beter van worden. Elkaar het hof maken, innemend zijn. Hoffelijkheid klinkt een beetje chique en koninklijk misschien, maar kan ons ook herinneren aan die Hof van Eden waar wij nog wisten elkaars vlees en bloed te zijn, uit God geroepen en gemaakt uit hetzelfde gebeente.
Tenslotte dit. In onze lichamelijkheid er voor elkaar zijn is een Bijbels thema. We hebben handen om te doen, ogen om te zien en oren om te horen. Die lichamelijkheid maakt ons sterfelijk maar kan ook leven bevorderen. Die lichamelijkheid behelst ook de variatie: naar ras en land en soort en kleur. Ieder weer anders en eigen. Juist over onze lichamelijkheid, vieren we vandaag, is de Geest uitgestort. Die Geest heft het lichaam niet op en staat er ook niet boven. Perzen en Meden als we zijn, Grieken en Arabieren, mag hopelijk de geest van Pinksteren ons raken, die over de dood van Jezus van Nazareth heen ons medemenselijkheid en openheid voorhoudt. Voor al wat zwak en anders is, altijd het leven verkondigend boven wat dat onderuit haalt. Daarom is het hier ook zo'n mooie ontmoetingsplaats. Om bij alle verschil ons telkens opnieuw te ijken hier aan de ene levensgeest, waar wij toe behoren, die zich uitstort in telkens nieuwe variatie. Om juist daarin mens en medemens te zijn.
Juut Meijer
Juut Meijer is pastor van de Dominicusgemeente in Amsterdam en hield daar bovenstaande toespraak op Pinksterzondag, 12 juni 2011 in het kader van de serie over het Hooglied.
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.