Een vreemdeling op aarde - Over psalm 119  
Home > Thema's > Inculturatie > Kerk zijn > Bijbel > Een vreemdeling op aarde - Over psalm 119
Huub Oosterhuis
7/10/08

Een vreemdeling op aarde
Over psalm 119

1

Dat lied, die hymne op de Thora die ons is voorgelezen:

Toen hij zijn scheppingswerk begon,
schiep hij eerst mij.
Ik was zijn lieveling. Ik was altijd bij hem,
Ik was zijn maatje, zijn hartsvriendin, ik meisje Thora, ik oude vrouw Thora, ja jij - grote dame.

Het Hebreeuwse woord Thora wordt doorgaans in het Nederlands vertaald met 'wet'. Maar dat is een armzalige weergave die ons op de gedachte zou kunnen brengen dat het in de joodse bijbel om het onderhouden van geboden zou gaan, daarentegen in de 'christelijke' bijbel om de liefde; de God van Mozes zou dan vooral een strenge wetgever zijn, de God van Jezus een liefdevolle vader. Maar dat zijn kwaadaardige misverstanden. De Thora is een liefdesleer - Hebt liefde tot je naaste die een mens is zoals jij, dat is de hele Thora in één spreuk, één mantra.

Liefdesleer, levensleer, wegwijzing, richtingwijzende woorden. Het woord Thora is stamverwant met het werkwoord jaria dat gooien, werpen betekent. Een herder trekt met zijn kudde door de woestijn, dan gooit hij een steen in de richting van de oase, de bron. De Thora is een witte steen, de toekomst in geworpen.

Thora in strikte zin zijn de vijf Boeken van Mozes, maar ook de hele bijbel, met profetische teksten en alle andere geschriften mogen Thora genoemd worden.

Van "moord niet, lieg niet, steel niet" tot "hebt elkander lief" en "zeventig maal zeven maal" vergeving; Thora: levend woord, van In den Beginne.

2

In het hart van de hele Bijbel bevindt zich een bundel gebeden?, liederen?, ik -jij gedichten: de psalmen.

De psalmen, die oerteksten van alle christelijke liturgie; die stugge, mateloze teksten vol afgrond en zevende hemel. Ze gaan over God en 'ik' en tegen God aan. Er is geen spoor van twijfel over Gods bestaan: Hij bestaat,  heeft een aangezicht, Hij ziet, hoort - en Hij verbergt zijn aangezicht en zwijgt; zo'n god, dat soort vriendschap.

3

Het zijn er 150. Drie ervan bezingen de Thora, Het Grote Verhaal zelf. Dat zijn psalm 1, "Gelukkig de mens die niet meeloopt met het kwaad, niet meedoet met de onrechtbedrijvers, maar dag en nacht uw Thora overweegt”,  "Goed is dat je niet doet wat slecht is, niet achter oplichters aanloopt, niet met Ploert en Schender heult", "Goed is dat je goede woorden overweegt en wilt: heb je naaste lief, de vluchteling, de vreemde, doe hen recht”. Psalm 1 dus.

Psalm 19, waaruit zojuist gezongen werd: 'Helder water uw Thora, hartverkwikkend, bron van leven".

En psalm 119, de langste van alle psalmen:

"Gelukkig allen die uw wegen gaan,
rechttoe rechtaan, al doende uw Thora.
Gelukkig allen die de Afspraak houden
die U zoeken uit de grond van hun hart.
Wees gelukkig, doe het onrecht niet,
hebt Gij gezegd - en ik vernam uw stem."

Zo begint dit 372 lange gedicht dat in onze taal 'het gebed zonder end' werd genoemd.

"Ik ga de weg van uw opdracht
maar op wankele voeten, ik moet nog
Ieren die levensweg te volgen.
­Inzetten wil ik waar Gij op inzet,
wijk niet te ver van mijn zijde".

4

In psalm 119 is iemand aan het woord die zo graag wil dat het goed komt met deze wereld, en die zo graag ook zelf goed wil zijn. Hij is nog jong, hij is vurig, hij is aangeraakt, geroepen, hij is verliefd: "Ik heb haar lief uw Thora, moet altijd aan haar denken". "Ik zal uw woorden bewaren, beloofd is beloofd", en even later wankelt hij: "Mijn ziel verdrinkt in moedeloosheid", en zo gaat het heen en weer, zo herkenbaar, "ik geloof, - kom mijn ongeloof te hulp".

Hij gelooft. Hij geeft krediet aan die haast onmogelijke weg, hij vertrouwt zich toe maar wordt er om bespot en gehoond, om dat krankzinnige visioen: “uw orde van gerechtigheid”, "uw lichtend firmament", "uw bestel". Hij is vastbesloten om aan dat Thora-visioen vast te houden, hij heeft met zichzelf afgesproken te blijven hopen. En door heel zijn psalm heen vernieuwt hij die afspraak met zichzelf. Hij is een toonbeeld van volharding - waarom zouden wij niet doen als hij en met onszelf en met elkaar afspreken dat wij de hoop niet zullen opgeven?

5

In de psalmen worden, zoals in heel het bijbelse verhaal, ploerten, oplichters en tirannen ten tonele gevoerd, schenders van kinderen en armen en vreemdelingen. Tegenover Ploert en Schender staat de rechtvaardige, de integere, de onkreukbare. Hij lééft het woord van God over recht doen aan weduwe en wees en vreemdeling - die Thora is zijn kompas. In zijn weerloosheid belichaamt hij de hoop op een andere wereld.

Jij levende, ( zo bidt hij)

Vergeefs heb ik voor jou geijverd
het afgelegd tegen de vijand.

Nietig ben ik, geminacht.
Ontrouw was ik niet.
En wat ik weet, weet ik:

dat jouw gerechtigheid eeuwig is.
Jouw Thora onfeilbaar.

En dat ik in benauwenis, in welke nood ook,
dát nog heb, als een ademtocht.

6

Als je met open oren leeft, hoor je dat er geroepen wordt, geleefd.

Dat roepen is onherleidbaar, het bestaat, het is als een natuurgebeuren. Het is om ons heen, van hier tot Irak. Het is in ziekenhuizen en detentiecentra: haveloos roepen.

Je kunt ook zeggen psychotisch en dan haal je vast wel ergens je gelijk, maar te ontkennen is het niet. In de psalmen is van dat roepen de echo te horen. Wat wordt er geroepen, uit de diepte? Kreten, wartaal, met daarin één woord, één onbewijsbare aanroep: jij.

De bijbel is het verhaal over een God die vriend is. Een God bij wie je midden in de nacht op de luiken mag rammen. Die mensen uithoudt, die ze niet als vliegen van zich afslaat. De auteurs van het bijbelse verhaal hebben een relatie ‘geschouwd’, geweten, voorvoeld, waarin de een de ander totaal en zonder ophouden en zonder restrictie mag aanroepen en onder al die aanroepingen bezwijkt die ander niet. Een bovenmenselijke relatie? Egyptische, Babylonische, Griekse en Germaanse goden laten zo niet met zich doen. Sommige mensen laten wél zo met zich doen, in navolging van die Ene, ‘Ik zal er zijn’. Zijn mijn kreten tot U doorgedrongen? Mijn smekingen, zijn ze bij u aangekomen?

7

Deze wereld is verschrikkelijk. Er is geen beginnen aan. Er is geen God en geen Jezus die Aids-Afrika zal redden. God zwijgt zo diep dat je denkt: hij bestaat niet. Zo voelt het. Er is maar één oplossing: dat je “en toch” zegt en “hier ben ik”. En om je heen kijkt of er iemand is die ook... En dat je dan samen probeert te redden wat je redden kunt.

En als er niemand is die ook... .dan maar alleen. Misschien is er wél iemand die ook… Misschien wel twee of drie, zo is de man Jezus er ook aan begonnen. Hij zag niemand. En toen zag hij er één. En toen nog één, en toen nog één.

Maar nu ben je oud, ziek, je kan niet meer, en je kunt deze wereld er niet meer bij hebben. En God zwijgt zo diep in alle talen dat je denkt: hij bestaat niet.

Dan nog zijn er een paar woorden in alle talen: Hebt elkander lief, doe recht, niets is onmogelijk. Ze zouden er niet meer zijn, deze woorden, niet meer geladen met de kracht van verlangen en hoop, als ze niet ieder uur ergens in de wereld, in het verborgene, gedaan zouden worden.

Mijn ziel ligt op mijn hand, zo nietig, maar uw Thora vergeet ik niet. Ook in de nacht vergeet ik niet uw naam.

Huub Oosterhuis

Huub Oosterhuis hield bovenstaande overweging in de dienst van de Dominicusgemeente te Amsterdam op zondag 5 oktober 2008. Zie verder zijn website.


Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Bijbel" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol