19/11/09
Het aanzien van de kerk
Een kiespijnvriend
Stel u het volgende voor: u heeft een vriend die, elke keer dat u elkaar spreekt, opnieuw begint over zijn heftige kiespijn. Hij heeft die pijn chronisch en leeft op een dieet van aspirines en lauw, flauw, bijna vloeibaar voedsel. Aan alles merkt u dat hij bepaald niet overdrijft. Dus leeft u met hem mee, en u schaamt uzelf voor de gedachte: ‘Mijn hemel, daar gáán we weer!’ . Dat uw vriend met zijn klachten niet naar een tandarts gaat, heeft niets met angst te maken. Nee, de man wil per se worden geholpen door de tandarts die hij van kinds af aan al had, maar die is kort voordat de kies opspeelde met pensioen gegaan en uw vriend vertrouwt zijn opvolgster niet. Zij leven staat in het teken van bidden voor, en hopen op een toevallige ontmoeting met de oude tandarts, van wie hij woonplaats of telefoonnummer tot nog toe niet heeft kunnen achterhalen. Zegt u: “Ik zal ook bidden dat je de oude tandarts weer mag tegenkomen, want ik weet dat bij God niets onmogelijk is”.? Of bent u minder vroom, maar wel zo hulpvaardig dat u belooft actief mee te zoeken naar de spoorloos verdwenen tandarts, alleen om uw vriend van zijn pijn te verlossen? Nee. Ik denk dat u zult zeggen: “Beste vriend, je wilt iets wat kennelijk niet kan, je klampt je met alle macht vast aan een oude arts en lijdt liever pijn dan in zee te gaan met een nieuwe die waarschijnlijk even goed is, zij het op haar eigen manier – je haalt je neus op voor haar, terwijl je haar niet kent, je valt anderen met je pijn lastig, terwijl je helemaal geen pijn hoeft te hebben. Bovendien denk je het gebed tot de Allerhoogste te mogen misbruiken om de boel precies zo te laten verlopen als jij je dat wenst, in plaats van je te schikken in de veranderde omstandigheden. Zoek het nu zelf maar uit”. Dat klinkt hard, maar toch weet u ook dat u niet anders dan waarachtig kunt zijn; niet omdat u zelf niet meer tegen de klaagzangen kunt, (u heeft al bewezen over een enorm reservoir aan mededogen te beschikken), maar omdat u uw vriend alleen zo kunt bevrijden van zijn pijnverslaving.
U begrijpt waar ik met deze parabel naartoe wil.
Zelfkritiek?
U bent die kiespijnvriend. En ik mag dat zeggen, want ik weet waar ik het over heb.
Omdat ik de dochter van een met veel pijn en moeite uitgetreden jezuïet ben, van ouders die ieder op hun eigen manier hebben geleden onder, en hebben geworsteld met het instituut kerk, omdat ik de dochter ben van iemand die een roeping bleef houden en zijn goedbetaalde, kansrijke baan als ambtenaar van Volksgezondheid bij de gemeente Den Haag opgaf om pastoraal opbouwwerker te worden in een nieuwbouwwijk van Den Bosch, omdat ik de dochter ben van mensen die hun leven lang bleven zoeken naar verdieping van hun geloof en zich hierdoor onder andere omringden met mensen van de progressieve San Salvatorparochie, van de Acht Mei beweging etc., ken ik uw slag als geen ander.
Kritische katholieken, jawel. Maar hoe zit het met de zelfkritiek? Met belangstelling las ik het door u en voor u uitgegeven tijdschrift Mariënburg, maar mijn belangstelling sloeg gaandeweg om in diepe droefheid. Al die discussies die in de jaren tachtig bij ons thuis, en op het kantoor van mijn vader, en in de koffiekamer van de kerk werden gevoerd, worden nog eens dunnetjes overgedaan – zelfs de belangenvereniging die zich beijvert voor meer respect voor vrouwen die een liefdesrelatie met een priester onderhouden, deed me bijzonder gedateerd, maar vooral ook erg ondoordacht aan. Ooit een minnares van een gehuwde man gehoord, die meer respect voor haar bestaan eist van de wettige, bedrogen echtgenote van haar vriend? Of die het instituut van het burgerlijke, monogame huwelijk aanklaagt, alleen omdat het dit instituut is, deze officiële, gangbare relatievorm, die bigamie en polygamie in de weg staat? Nee, een vrouw die verliefd wordt op een gehuwde man of een celibatair priester en daarbij niet houdt van stiekem gedoe, die haar eigen kinderwens en behoefte aan dagelijks onvoorwaardelijk, -for better and for worse- contact serieus neemt, vraagt haar geliefde gewoon om te kiezen, en doet hij dit niet, dan is het einde verhaal. Of: met het gerommel doorgaan, volkomen afhankelijk van ‘s mans grillen en agenda, en in stilte je wonden likken. Als alle priesters die van een vrouw (of man) houden, de moed hadden om voor die liefde te kiezen en dus uit te treden, dan zou dat een sterker signaal zijn aan Rome, aan het instituut kerk, dan wanneer de geliefden van diezelfde priesters bij het instituut om meer respect gaan smeken. Nu goed, ik wil het hier natuurlijk niet over dit ene interview in uw lijfblad hebben, maar de toon, de teneur ervan is exemplarisch voor de groep.
Ik begon ermee te zeggen dat ik u zie als de vriend met de chronische kiespijn uit mijn verhaaltje. U lijdt, u bent nu al jaren gefrustreerd, u bent boos op de paus, op het Vaticaan, op de leer die almaar conservatiever lijkt te worden, en dat terwijl in dit deel van de wereld de kerken leeglopen, op mensonterende ethische normen, op het gebrek aan inspraak van leken, op alle misstanden die almaar weer naar buiten komen en meteen weer worden toegedekt – en ik zal de laatste zijn om te denken dat u lijdt aan een ingebeelde ziekte.
Maarten Luther had in zijn tijd ook al pijn, pijn namens medegelovigen, pijn namens Christus wiens leer en leven schandelijk werden geperverteerd door het instituut, dus u bevindt zich in excellent gezelschap. Maar Luther had terecht pijn: er was geen andere arts dan de oude, vertrouwde arts voorhanden, en die weigerde in actie te komen. U echter, leeft in een tijd, in een land, waar u, dankzij onder andere Luther, met uw pijn naar meerdere artsen kunt.
Jezus is de weg
Wie verplicht u in vredesnaam om Rooms katholiek te blijven? U kunt protestants worden, oud-katholiek, Anglicaans – u kunt naar de uit de antroposofie en de Lutherse kerk ontsproten Christengemeenschap gaan, zoals ik zelf doe, of naar een Pinkstergemeente. U kunt naar de studentenecclesia van Huub Oosterhuis, u kunt naar oecumenische Taizévieringen, u kunt naar de Russisch orthodoxe kerk; bij mijn weten heeft Jezus nooit gezegd dat het rooms-katholicisme het enige ware geloof is. Hij heeft alleen maar gezegd dat hij de weg, de waarheid en het leven is. Hij heeft dus ook niet gezegd: “Het doet er niet toe welke weg je bewandelt, zolang je maar bij mij uitkomt, want ik ben het doel”, nee, hij is geen doel – hij is de weg. Als u echt gelooft, hebt u met niets en niemand anders te maken dan met Jezus Christus, de rest is bijzaak. Daarbij had Jezus ook nog gevoel voor humor, want uitgerekend over Petrus, de leerling die later tot driemaal toe zou beweren dat hij Jezus echt niet kende, terwijl hij kort daarvoor nog tegen Jezus had geroepen “Ik zal u nooit verloochenen”, uitgerekend over die zwakkeling, die zijn meester dacht te moeten verdedigen door één van diens gevangennemers een oor af te hakken, terwijl Jezus zo duidelijk een einde had gemaakt aan het principe van oog om oog, tand om tand… over die impulsieve, onbetrouwbare, heerlijk onvolmaakte discipel zegt Jezus: op deze rots zal ik mijn kerk bouwen. Dan weet je één ding: dat was een sterk staaltje ironie. De kerk is op Petrus gebouwd, maar Petrus was bepaald geen rots. En dat geeft niets, dat maakt de man juist menselijk, ‘herkenbaar’ zouden we tegenwoordig zeggen, maar verwacht dan ook niet dat de kerk een rots is. En wees niet boos als ze zich wel hard, en hoekig en kil gedraagt omdat ze meent een rots te moeten zijn.
De ware kerk is daar, waar er twee of drie in zijn naam bijeen zijn, en zijn leven, lijden, offerdood en opstanding gedenken. Waar er twee of drie in een gewijde stilte het brood breken en de kelk met wijn laten rondgaan, in het volle geloof dat hier niet zo maar een symbolische maaltijd wordt genuttigd, maar dat Jezus Christus hen in dit brood, deze wijn voelbaar, fysiek nabij wil zijn, ja, dat hij het is die hier uitdeelt van zijn lichaam en zijn bloed. Dat klinkt simpel. Net zoals “u hoeft alleen maar Jezus Christus na te volgen” simpel klinkt, door de simpele woordjes ‘alleen maar’. Maar dit ‘alleen maar’, dit ‘slechts’ is misschien het allermoeilijkste wat er is. Want werkelijk niemand kan een ander helpen bij het navolgen, hoe graag hij ook zou willen.
Hoe het de kiespijnvriend verging
Ik wil nog eens terug naar de vriend met kiespijn. Stel u voor dat zijn dierbaren hem op een gegeven moment dwingen tot een bezoek aan de nieuwe tandarts… De diagnose: de kiespijn wordt veroorzaakt door een fout die de oude tandarts tijdens zijn laatste behandeling heeft gemaakt. En de nieuwe tandarts voegt eraan toe: “In zijn laatste jaar was mijn voorganger met zijn gedachten uitsluitend bij alle leuke dingen die hij na zijn 65e zou gaan doen, waardoor hij bij tal van patiënten dergelijke fouten heeft gemaakt. Het was een alleraardigste, vakbekwame tandarts, behalve tijdens die laatste periode. Ongelooflijk dat u nu pas komt!”
Inderdaad: uw kiespijnvriend krijgt te horen dat het leed waarvan hij dacht dat alleen de oude tandarts het kon verhelpen, in werkelijkheid juist door deze man is veroorzaakt. Degene die hij heeft aangezien als enige redder in de nood, blijkt nu opeens een dader. Niet in actieve zin, met plezier in zijn misdaad – de oude tandarts is alleen maar nalatig geweest, maar ook dat is natuurlijk een zonde. Verlost van zijn kwellende pijn besluit uw vriend zijn gram te halen. Hij wil in contact komen met lotgenoten, maar de meesten zijn alweer lang over hun teleurstelling heen en zien er de noodzaak niet van in. Dus zet hij zwaarder geschut in, schrijft ze aan, ruit ze op, een enkeling sluit zich bij hem aan, en alle anderen worden bestookt met het verwijt dat ze laf zijn, en onverschillig, dat ze zulk onrecht laten voortbestaan. Opnieuw start de man een zoektocht naar zijn oude tandarts, opnieuw bidt hij om een ontmoeting – ditmaal om degene die zoveel jaren van zijn leven heeft vergald, keihard met diens fouten te confronteren. Wéér staat zijn leven volledig in het teken van de verdwenen man. Misschien hebben we de kiespijnvriend aanvankelijk geprezen om zijn trouw en kinderlijke geloof in die ene tandarts die wonderen kan verrichten. Ditmaal moeten we hem prijzen om zijn rechtvaardigheidsgevoel, zijn solidariteit met andere slachtoffers – hij wil de onderste steen boven krijgen.
Over stenen gesproken: ieder van u kent de uitspraak van Jezus: “Hij die zonder zonden is, werpe de eerste steen” - en dat brengt mij bij de vraag: is de kiespijnvriend met zijn vele deugden, ook degene die hierdoor automatisch zonder zonden is - is hij alleen maar het betreurenswaardige slachtoffer van zijn loyaliteit en goedgelovigheid en vertrouwen? Natuurlijk niet. Want hij legt de verantwoordelijkheid voor zijn heil tot twee maal toe geheel in handen van een onbereikbare tandarts. En dat doet u ook.
Close reading van de bijbel
Soms lijkt u zo druk bezig met het nadenken en spreken over alle hervormingen die de kerk volgens u zou moeten ondergaan, dat ik me afvraag: komt u nog wel toe aan het hervormen van uzelf? Als lid van een jongere generatie die is opgevoed met alternatieve, oecumenische, meer horizontaal, meer democratisch georganiseerde kerkdiensten, met tafeldiensten waarin brood en wijn brood en wijn bleven en de naam van Jezus steeds minder vaak werd genoemd, om over de woorden Messias of Christus helemaal maar te zwijgen, kan ik alleen maar zeggen dat ik bij mijn religieuze zoektocht weinig aan u heb gehad.
De term kritische katholieken ten spijt: zodra ik een gesprek wilde voeren over de transsubstantiatie, werd mij meewarig gevraagd: “Geloof jij die ouderwetse onzin nog?” - of ik kreeg te horen: “Laten we het gezellig houden en geen theologische haarklovers worden – het gaat er toch om dat we mensen van goede wil zijn?”, maar ik werd hoe dan ook met een kluitje in het riet gestuurd. En niet alleen over dit onderwerp, maar over alles wat mij in religieuze zin bezighield. Een open gesprek leek niet te voeren.
Pas toen ik ontdekte dat er met veel protestantse medemensen wél over dergelijke zaken te spreken is, vrijmoedig, met kennis van zaken en zonder dat het gesprek een wedstrijd werd wie er nou eigenlijk gelijk had – een gesprek dus met waardering voor de verschillen in beleving, pas toen ben ik me gaan afvragen in hoeverre kritische katholieken aan zelfonderzoek en zelfstudie doen. Het oude credo voldoet niet meer, dus roept u elkaar op om met nieuwe credo’s te komen – maar wat ik mis zijn pogingen om uzelf op een nieuwe manier tot de oude inhoud te verhouden. Ik mis in uw blad een zekere distantie en exactheid en oprechte nieuwsgierigheid, waarbij u uw eigen sentimenten van sympathie en antipathie, en uw oordelen en vooroordelen en uw (pijnlijke) ervaringen als een ware fenomenoloog tussen haakjes zet, opschort, en begint met close reading van de bijbel, zonder uit alle verhalen meteen een bruikbare moraal te willen halen, maar met de durf om u ook door de kleinste, op het eerste oog misschien onbeduidende elementen te laten raken, en er in volkomen stilte en eenzaamheid mee te leven, ze te doorleven, tot ze voor u gaan spreken.
Behalve de tien geboden uit het oude testament en Jezus’ liefdesgebod, heb ik in de bijbel nooit erg veel nalevenswaardige morele regels kunnen vinden. David verleidt zijn buurvrouw Batseba en pleegt overspel, de dochters van Lot voeren hun oude vader dronken en slapen daarna met hem, moeder Rebecca zet haar lievelingszoon Jacob tegen Esau op, en laat de eerste zijn vader bedriegen, Jozef de dromer voelt zich ver verheven boven zijn broers en lijkt daarvoor nog beloond te worden ook, Maria Magdalena was bepaald niet maagdelijk, maar volgens Jezus beschikte ze gewoon over erg veel liefde… De gelovige die meent aan deze personages een voorbeeld te moeten nemen, zal op weinig applaus kunnen rekenen.
Kierkegaard
Dat het toch zin heeft om de Bijbel goed en precies te lezen, is er in gelegen dat je hierdoor een bepaalde fijngevoeligheid ontwikkelt voor dat, wat de Deense filosoof Sören Kierkegaard aanduidde met de termen: het ethische en het religieuze stadium. In uiterst versimpelde vorm kun je stellen dat Kierkegaard drie stadia markeerde, te weten: het esthetische, het ethische en religieuze stadium. Nu is het niet zo dat een mens in zijn leven als vanzelf lineair die drie stadia doorloopt – noch is het zo dat wie is ‘opgeschoven’ van het eerste naar het tweede stadium, nooit meer kan terugvallen in het vorige; in werkelijkheid lopen de stadia dooreen.
Je zou kunnen zeggen dat mensen in het eerste stadium het leven beschouwen als een vat vol mogelijkheden. Zodra de spanning van een relatie af is, beginnen ze een nieuwe, of ze nemen er heimelijk een minnares naast – ze spelen met anderen en zichzelf, kiezen zichzelf steeds nieuwe rollen in het grote toneelstuk dat hun leven is. Ze richten hun dagen zo in, dat de verveling niet kan toeslaan, en waar iemand van ze vraagt: “Waar sta je nou, wie ben je echt, wat wil je het liefst?” lichten ze hun hielen: want ze willen het liefst álles, het onderste uit de kan. Hun veelkleurige, uitbundige, gretige manier van leven, zullen ze zelf vaak omschrijven als gepassioneerd. Ze minachten conventionele, bange, brave, kleingeestige burgers: die zitten het leven maar zo’n beetje uit, totdat de dood hen komt halen.
Nu is die dood hier van belang: volgens Kierkegaard zijn de esthetici zelf juist als de dood voor de dood. Ze leven alsof het leven eeuwig is, oneindig - en hiermee overschreeuwen ze een grondstemming die Kierkegaard omschrijft met het begrip ‘vertwijfeling’; het lijkt erop dat ze hun leven zó inrichten dat ze niet hoeven ervaren hoe vergankelijk en van hoe weinig betekenis hun bestaan is.
De ethicus
Echter, degenen die de moed hebben om de vertwijfeling wel te voelen, om zich af te vragen: “Is dit het nou?”, kunnen de stap zetten naar het ethische stadium. Ze begrijpen dat je zelf wel een heftig, uitbundig liefdesleven kunt willen, maar dat je anderen daarmee kwetst of, als ze er niet achter komen dat jij ze bedriegt, in elk geval tekort doet; zij leren jou niet kennen, maar jij hen ook niet echt. Een frivole, gewiekste, vluchtige levensstijl maakt plaats voor ernst en diepgang. In dat ene huwelijk met die ene persoon, valt door de jaren heen ook een rijkdom te ontdekken: je ontwikkelt je allebei, de liefde krijgt in iedere fase een andere kleur, een andere stemming – de spanning maakt plaats voor tederheid, en gedeelde herinneringen maken dat je je zonder woorden intens verbonden kunt voelen met elkaar. Natuurlijk, er zullen dorre periodes zijn, maar hier komt het erop aan je eigen belofte op eigen kracht nieuw leven in te blazen. Waar de verleider zich inspant om steeds weer nieuwe veroveringstactieken te bedenken, spant de ethicus zich in om de sleursluier die soms over de verbintenis dreigt te vallen, aan flarden te scheuren. Een soms nog risicovollere onderneming dan de zoveelste versierpoging: de trouwe echtgenoot loopt de kans dat zijn pogingen op niets uitlopen, dat zijn vrouw niet reageert zoals hij hoopte … De ethicus is een uiterst gewetensvol persoon, die niet uit conventie of gemakzucht voor een moreel leven kiest, maar begrijpt hoe waardevol het is om werkelijk ‘te staan voor je zaak’. Bovendien houdt hij in zijn handelingen altijd rekening met anderen, op de effecten van zijn woorden en daden op hun levens, hij ‘bezint eer hij begint’: het leven, zijn medemensen zijn er niet om het voor hem allemaal zo aangenaam en enerverend mogelijk te maken, hij wil er juist zélf zijn, dienstbaar, plichtsgetrouw, met eerbied voor oude regels die hun heil voor de gemeenschap allang hebben bewezen. In het uur van zijn dood wil hij kunnen zeggen dat hij waarachtig heeft geleefd. Of er na de dood een beloning volgt, is voor deze rechtschapenen niet eens een vraag: bij Kierkegaard gaat ‘ethisch leven’ er vooral om dat iemand aanspreekbaar is, en aansprakelijk durft te zijn. Niet voor niets wordt de filosoof aangemerkt als de grondlegger van het existentialisme, dat later door Heidegger en Sartre nog eens wordt geïntensiveerd, doordat deze laatsten voor het authenticiteitproject geen geïnstitutionaliseerde godsdienst meer nodig hebben. Integendeel: juist achter de religieuze geboden en verboden kan een individu zich prima verschuilen, als men hem vraagt: “Waar was je nou zelf?”
Abraham
Toch vielen voor Kierkegaard het ethische en het religieuze stadium hoegenaamd niet samen. Laat ik dit voorop stellen: een mens kan zelf, van binnenuit, de stap zetten van het esthetische naar het ethische stadium, bijvoorbeeld nadat hij de vertwijfeling heeft durven toelaten. Dat is als gezegd geen proces van voortschrijdend inzicht, maar lijkt soms op een processie van Echternach, dunkt mij. Niet erg. Het zet juist aan tot zelfonderzoek: “Ga ik naar de kerk voor de mooie, verheven gevoelens, de ontmoeting met geestverwanten, de bevestiging dat ik heel goed bezig ben – of zit ik daar werkelijk om mijn zonden in stilte te belijden, om iets te leren dat pijnlijk kan zijn, of moeilijk, om de kracht te ontvangen die ik de rest van de week gestalte moet geven in mijn relaties, mijn werk, en de ontmoetingen met sympathieke maar ook minder sympathieke wildvreemden?”
Het religieuze stadium kan niemand op eigen kracht bereiken. Er gaat een oproep van God aan vooraf. Kierkegaard legt dat heel aangrijpend uit, aan de hand van het verhaal waarin Abraham zijn zoon moet offeren. Van God – en voor God. In zijn boek ‘Vrees en Beven’ stelt hij dat het ondenkbaar is dat een dominee in zijn preek de getrouwe Abraham ten voorbeeld zou stellen aan alle vaders onder zijn gehoor. Iedereen beseft dat het offeren van je kind geen morele daad is. Ook Abraham besefte dit. God vraagt iets van hem wat je ronduit immoreel zou kunnen noemen, zelfs pervers. Als Abraham met zijn vrouw en vrienden zou hebben overlegd, zou iedereen hem hebben ontraden om met Isaak de berg op te gaan. Sterker: het zou moreler zijn om met zo’n wrede God te breken. Wanneer Abraham wel gehoor geeft aan de oproep, riskeert hij dat hij daarna zelf verstoten wordt uit de groep; niemand wil omgang met een kindermoordenaar. Abraham is hier volkomen eenzaam. Hij kan bij niets of niemand te rade gaan. Er lijkt geen uitweg uit het ethische dilemma, dat je kunt samenvatten als: “Wie is er meer waard: God? Of een medemens van je eigen vlees en bloed?” Maar is er sprake van een dilemma?
Niet voor Kierkegaard. Er is sprake van een paradox. De oude Abraham heeft bepaald geen makkelijk leven gehad, maar tot nu toe is God nooit van zijn zijde geweken. Hij heeft Abraham altijd gegeven wat hij hem beloofd had, hij was zorgzaam, vergevingsgezind, gul. Toen hij Isaak aan Abraham schonk, nadat Sara jaren onvruchtbaar was geweest, deed God dit met de belofte dat dit kind voor veel nageslacht zou zorgen - en daar moet Abraham op blijven vertrouwen, ook als God van hem vraagt dezelfde zoon te offeren… Kortom: hij moet het volkomen wakker uithouden in een spanningsveld tussen gehoorzaamheid, met alle pijn en wanhoop vandien, en vertrouwen, nee, geloof aan de andere kant; Abraham kan de God die hem altijd zo liefdevol nabij is geweest nu niet opeens niet meer vertrouwen, en de relatie eenzijdig opzeggen. “Tot nu toe was het prettig. Nu doe ik niet meer mee”
Het religieuze ‘boven’ het ethische
Ethiek heeft alles van doen met redelijkheid. Met argumenten voor en tegen een bepaalde handeling. Met een diepgaande reflectie op vragen als: wat is het leven, hoe gaan we ermee om, wat is goed, rechtvaardig, of althans het beste van twee kwaden, hoe berokken je zo min mogelijk mensen zo min mogelijk schade, etc. Echter, in de situatie van Abraham ‘werkt’ ethiek niet meer. De uitverkoren enkeling wordt uit de gemeenschap getrokken, uit de sfeer van het streven naar consensus en anders naar compromissen; hij schrijft tijdelijk niet meer mee aan het ethische verhaal of ideaal van de groep, maar moet, integendeel, het ethische ‘opschorten’, omdat hij er in het domein van het religieuze niets mee kan aanvangen. Hij wil het afschuwelijke doen, omdat het God is die dit van hem vraagt, en hij wil daarnaast even hartstochtelijk blijven geloven dat God zoiets afschuwelijks nooit van hem kan verlangen…
U kent de afloop. Op de top van de berg, als alles zwijgend in gereedheid is gebracht, geeft God Abraham een offerdier. Precies zoals Abraham tegen de nieuwsgierige Isaak zei, of eigenlijk loog, toen de jongen hem vroeg waar het offerdier was: ‘God zal daarin voorzien.’ Maar het zag er toen nog helemaal niet naar uit dat God daar in zou voorzien: niets wees erop dat hij Abraham ‘slechts’ wilde testen…
Kierkegaard toont hier dat het religieuze en het ethische elkaar op cruciale momenten niet overlappen, maar zelfs tegenover komen te staan, en dat er soms een ‘suspensie van het ethische’ nodig is, om religieus te kunnen zijn. Maar hij voegt er steeds snel aan toe, dat we hier te maken hebben met explosief materiaal. Ver van huis kun je denken aan moslimterroristen, die onschuldige medemensen vermoorden, en dus alle ethiek aan hun laars lappen, in naam van God. Dichter bij huis: aan Kierkegaard zelf, die zijn verloving met Regine Olsen zonder opgaaf van redenen verbrak, terwijl hij nog steeds van haar hield – hij zal de verleiding om zich hierbij op Gods wil te beroepen zeker hebben gekend. Hij waarschuwt meermaals dat je nooit zomaar van jezelf mag zeggen dat jij tot de religieuze enkelingen behoort, de geroepenen die soms pijnlijke, ethisch niet te verantwoorden keuzes moeten maken van en voor God.
Maar als we dan toch niet uit eigener beweging geleidelijk van het ethische stadium naar het religieuze stadium kunnen overgaan, als hier eerst een oproep aan vooraf moet gaan, en als het stadium nooit een langzame weg, maar altijd een sprong veronderstelt, los van alles en iedereen met wie je je verbonden voelt, los van alles wat je weet en door ervaring geleerd hebt, een sprong in het diepe, een ander, onbekend domein in, waaruit je misschien niet eens ooit kunt terugkeren… Een sprong waarbij je jezelf op het spel zet… Als dat stadium helemaal niet door onszelf te bereiken valt, waarom schreef Kierkegaard er dan toch zoveel over? Waarom werd dit ware christen zijn, (want in de handelingen en uitspraken van Christus zag hij een oproep tot radicalisering en verinnerlijking van het geweten) dan voor hem toch steeds belangrijker? Ik denk omdat hij zijn lezers wilde duidelijk maken dat het naleven van ge- en verboden nooit een doel in zichzelf kan zijn. Tenminste niet voor iemand die zich gelovig of sterker nog: ‘christelijk’ noemt.
De rijke jongeling
De rijke jongeling die Jezus Christus wil volgen en die, als Jezus hem ernaar vraagt, enthousiast vertelt dat hij al jaren trouw naar de geboden leeft (wellicht zelfs uit vrije wil), mag toch niet mee. In veel preken wordt gezegd dat deze evangelietekst handelt over de noodzaak van het offeren van aardse bezittingen en genoegens, en dat dit zelfs voor iemand die overtuigd naar de geboden leeft, heel moeilijk is. Maar dan neem je de woorden ‘rijk’ en ‘bezittingen’ wel erg letterlijk. Alle priesters hebben geloften van armoede en kuisheid afgelegd en ze mogen vaak zelf niet kiezen waar ze willen wonen en werken, ze kunnen niet altijd contact houden met hun dierbaren – dat oogt allemaal heel onthecht. Die priesters brachten dus wél hun offers voor Christus.
Lees je het verhaal op z’n Kierkegaards, dan zou je kunnen vragen: wat nu, als de rijke jongeling een priester was geweest, of zelfs een soort Paus, en Jezus had gezegd: “Voordat je met mij mee gaat wil ik dat je al boekenkennis aflegt, en je smetvrees voor het echte leven, en breekt met al die mensen die jou de godganse dag het gevoel geven dat je uiterst slim en zorgzaam en eerbiedwaardig bent, een autoriteit op je gebied – ja, ik wil dat je breekt met al je rituelen, je vaste gebeden, je onwrikbare zekerheden en waarheidclaims, dat je al die immateriële rijkdom achter je laat – pas daarna kun je me volgen”. Dan vrees ik dat de priesters het ethische zouden blijven verwarren met het religieuze, en waar nodig het ethische zouden laten prevaleren boven het religieuze.
Een roeping is een roeping, daar houd je aan vast, die laat je niet zomaar voor iets beters lopen, dat is egoïstisch. Maar wat nu, wanneer dit ‘iets beters’ een iemand is, de Messias nota bene? Moet je dan je vissersboot niet onmiddellijk aan de kant brengen? Ja, natuurlijk. Mag je dan eerst nog even gauw een dode begraven, omdat dat belangrijker is? Nee, zo leert de bijbel. Je kunt het navolgen van Christus niet uitstellen, en zeggen: “Sorry, Ik maak eerst even mijn belangrijke werk af”. Je kunt dat niet zeggen, ook een priester niet, omdat je zelf helemaal niet kunt weten wat hier zogenaamd ‘het belangrijkste’ is. Priesters of leken: die rijke jongeling zijn wij allemaal, al leven we misschien uiterst sober en moreel hoogstaand en betrokken. Maar we hebben allemaal een zwakke plek. Een rijkdom die we moeilijk kunnen loslaten. Een bezit, iets waar we aan gehecht zijn, dat we niet willen offeren, voor geen prijs.
Navolgen van Christus
We hebben allemaal een prima excuus om het navolgen van Christus uit te stellen. En als we dit excuus met medegelovigen bespreken, dan zullen die begripvol zeggen “Heel herkenbaar, hoor. Geeft niks”. Hier verschijnt Kierkegaard weer ten tonele, die ons laat zien dat het ethische voor een ware, waarachtige gelovige altijd relatief is. Natuurlijk is het goed om de geboden op te volgen. Natuurlijk is het goed om, wanneer je toch een andere keuze maakt, na te denken over het waarom van die subversieve keuze – niet om jezelf vrij te pleiten, integendeel, maar om te kunnen verantwoorden waarom je doet wat je doet. Maar dan nog: ethisch leven, of goed kunnen beargumenteren waarom je in sommige opzichten moedwillig breekt met de heersende moraal, is nog steeds niet het hele verhaal.
Voor een gelovige is God er, is Christus er – en zij alleen kennen die ene zwakke plek. Beter dan je die zelf kent. Zoals ze ook weten waar jouw roeping, talent of gave ligt, beter dan jijzelf dat weet. Op deze geheimen van het eigen, oninwisselbare innerlijk, of liever: van onze ziel, kan geen ethiek, geen moraal ooit vat krijgen. Luther schreef ooit dat de rechtschapen man misschien wel door God naar de hoeren wordt gestuurd, om na deze zonde in te zien dat hij niet hoogmoedig over anderen moet oordelen, alleen omdat hijzelf nog nooit een scheve schaats gereden heeft. Of woorden van gelijke strekking. Natuurlijk mag niemand op die manier zijn hoerenbezoek goedpraten, (“God dwong mij”), maar Luther zag het wel heel scherp. Het ethische is niet alles. Niet vanuit Gods ‘eyepoint of view’.
Ik zeg niet: er moet niet meer nagedacht worden over ethiek, over de grenzen van het maakbare, over de omgang met andere levende schepsels enzovoorts. Het is heel goed om uit te spreken wat goed en kwaad zouden kunnen zijn, en waarom dat misschien zo is. Jezus zegt: “Hij die zonder zonden is, werpe de eerste steen”. Dat kun je beluisteren als een vermaning: oordeel niet. Maar ook als een oproep: ga heen, en overdenk je eigen zonden. Ook al heb je nooit overspel gepleegd, niet eens in gedachten – waar ben jij zelf ontrouw, of onoprecht, bijvoorbeeld om aardig gevonden te worden, of tevreden te kunnen zijn met je eigen spiegelbeeld? Niet de vraag: hoe verantwoord ik mij tegenover een gemeenschap met gedeelde normen en waarden, moet de leidraad zijn – maar: hoe verantwoord ik me tegenover degene die mij ten diepste kent, omdat ik ben geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis? Als God en ik elkaar ooit zullen zien, van aangezicht tot aangezicht, – BEN ik dan die liefde die God in mij heeft aangebracht? Lijk ik dan op mezelf? Op mij - zoals Hij mij bedoeld heeft?
Geloof: de sprong in het diepe
Als Abraham met zijn zoon de berg op gaat, dan doet hij dit niet vanuit de overtuiging dat God hem op het beslissende moment wel zal helpen. Hij gelooft echt dat hij Izaäk moet ombrengen –en tegelijk gelooft hij niet dat God zo wreed kan zijn. Hij gelooft – en hij gelooft niet. Een bijna levensgevaarlijke hoogspanning tussen twee polen. Ook denkt Abraham niet: “Als ik mijn zoon offer, volgt er wel een beloning, ja, uiteindelijk zal het zich ruimschoots terugbetalen” – nee, hij is volkomen onzeker, hij weet niet waartoe, niet waarom… hij moet de sprong wagen. Dat noemt Kierkegaard absurd.
Ik denk nogmaals aan Luther die zo prachtig zei: ‘Hier sta ik, ik kan niet anders.’ Om te vervolgen: ‘Moge God mij helpen, Amen.’ Dat is de uiterste moed, en de uiterste kwetsbaarheid in één. Twee keer ‘ik’: hier sta IK (en dus niemand anders - ik kan, wat ik geloof en te zeggen heb, niet uitbesteden, ik neem de volle verantwoordelijkheid op mij) en IK kan niet anders (dat wil zeggen – ik doe het niet voor mijn eigen lol, of eerzucht, integendeel, als het aan mij lag, of om mij ging, had ik wel een veiliger omgeving uitgekozen en eerder al een veiliger roeping).
In veel Oosterse religies, maar ook in de mystiek van de middeleeuwen, geldt egoloosheid als iets nastrevenswaardigs.
De uitspraak: ‘ Ik moet afnemen, opdat Christus in mij kan toenemen,’ is vaak uitgelegd als: doodt je individualiteit, en maak volledig plaats voor het goddelijke. Maar hoe kan Christus in mij zijn, als er geen ‘mij’’ is? En hoe kun je je naasten liefhebben als jezelf, als er geen ‘zelf’ is? Een bekend gezegde luidt: het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen. Ik zou daaraan willen toevoegen: het is een sterke geest, een sterk zelfbewustzijn, dat in staat is tot een offer. Tot navolging.
U en ik kennen misschien mensen die grote offers hebben gebracht. Maar vaak hebben ze dit gedaan met, onder alle ontberingen, toch de rotsvaste overtuiging, (dat is iets anders dan geloof!) dat het ergens goed voor zou zijn. Dat het zich ooit zou ‘uitbetalen’, dat het anderen tot heil en zegen zou strekken. Dat blijft ethiek. Dat blijft redelijkheid. Daar is het absurde nog niet, dat wat we geloven noemen: de sprong in het diepe, vanuit het sterke, eenzame hart.
De Duitse theoloog en verzetsman Dietrich Bonhoeffer stelt in zijn boek Navolging dat een navolger van Christus zich niet behoort af te vragen of zijn navolging vruchten afwerpt. Je volgt –omdat Christus je roept. Nut, redelijkheid en waardering van de omgeving worden buiten spel geplaatst. Ergens ‘mee rekenen’, maakt de navolging zelfs ongeloofwaardig, onwaarachtig. Je volgt, om niet. Al het andere noemt Bonhoeffer goedkope genade. Het zin en betekenis geven aan ontberingen, aan je eigen fouten en tekortkomingen: goedkope genade. Het in het vooruitzicht stellen van vergeving en troost: goedkope genade.
Luther
Volgens Luther kunnen wij geen goede werken doen voor God. Dat wil niet zeggen dat we niet goed moeten doen, maar we kunnen Gods oordeel over ons er niet mee beïnvloeden. Als je goed doet aan anderen, dan mag dat nooit vanuit de gedachte dar dit je een beter mens maakt, dat de ander hierdoor bekeerd wordt tot een beter leven, dat je hierdoor na je dood beter beoordeeld wordt, of om er eerder begane fouten mee goed te maken, noem maar op. Te lang stilstaan bij en marchanderen met je ethische handelen is een miskenning van de diepte van je zonden, maar ook ijdel en hovaardig; Christus heeft de wereld immers al verlost, dat hoef jijzelf niet meer te doen. Als katholiek vond ik dat aanvankelijk een bijna blasfemische gedachte: daar ging mijn fundament. Maar langzamerhand zag ik in, dat dit pijnlijk waar is. Je doet goed – om niet. Ook niet voor God, of om Godswil. Alleen de goedheid die geen beloning zoekt, niet eens een betekenis… die betekent wat. In zichzelf. De intentie telt. En hoe intens is een intentie, als er rekensommen bij komen kijken? Stel u voor dat een vage bekende aan uw stem hoort dat u verdrietig bent, en meteen naar u toe komt om u te troosten… Zou u het leuk vinden als u later begrijpt dat deze kennis alleen maar zo attent deed omdat hij vond dat dit moest van zijn geloof? Natuurlijk niet. U zou uzelf gekrenkt afvragen: “Ging het hem om mij, of om een mooie score op zijn morele scorebord?”
Zulke vrienden willen we zelf toch ook niet voor onze medemensen zijn?
Ontmoeting tussen God en mensen
Wat zou het heerlijk zijn als u de kerk gewoon beschouwde als een instantie die, om het even heel plat te zeggen, middels haar liturgie een ontmoeting tussen God en mensen mogelijk maakt. Die Christus de ruimte geeft om zich te tonen in woord en sacramenten, meer niet. Minder ook niet. Wie er op het altaar staat, wat hij zelf gelooft, welke ethische normen hij erop na houdt – het doet er niet toe; voor de navolging heeft u geen priester niet nodig. Jezus zelf had ook al niet veel met schriftgeleerden op.
Wat zou het heerlijk zijn als u de kerk niet meer zoveel macht gaf – zoals de kiespijnvriend de verdwenen tandarts aldoor maar macht blijft geven, eerst door naar hem terug te verlangen en later door hem ter verantwoording te willen roepen. Wat een tijd, wat een warmte, wat een openheid houd je over als je inziet dat je geloven en navolgen zaken zijn die je zelf moet doen, die niet zijn uit te besteden! De dichter Marsman besloot zijn gedicht Phoenix met de regels ‘Het nest is goed, maar het heelal is ruimer’ , maar Jezus ging nog een stap verder door te van zichzelf te zeggen dat hij geen vrede kwam brengen, maar het zwaard – dat het niet de bedoeling was dat je meer van je bloedverwanten hield dan van hem. Zonder ruggensteun van de groep waarin je geboren bent, moet je in eenzaamheid je kruis opnemen en hem volgen. Dus: als het warme katholieke nest de navolging bemoeilijkt of zelfs vertroebelt, lijkt het mij duidelijk: snij de band door. Breek ook met een lotgenotenclub waarin de ziekte waar eenieder van u in meer of mindere mate aan lijdt centraal staat of erger nog: wordt gekoesterd als een kostbare schat.
Zeker, het leven wordt oneindig zwaarder en onzekerder zonder leefregels, programma, zonder concreet, maatschappelijk en/of politiek vorm te geven visioen van vrede en gerechtigheid voor alle mensen – maar de kans dat je in die onzekerheid steeds weer mensen ontmoet die de weg die Christus heet ook gaan, op hun eigen, onvervreemdbare manier, wordt vele malen groter: je zoekt ze immers niet meer alleen in de vaste kring van geloofs- en generatiegenoten, in een kring van mensen met dezelfde bloedgroep en met hetzelfde religieuze verleden. Je komt ze op de meest onverwachte plekken tegen.
Zelfverklaaarde bemiddelaars
Het is heel aardig van u dat u mij heeft uitgenodigd op deze bezinningsdag. Toch voelde ik mij tevoren niet werkelijk welkom: zoals je je op den duur niet meer welkom voelt bij een vriend die ostentatief lijdt aan kiespijn, maar weigert ermee naar een arts te gaan. Bij zo iemand durf je niet enthousiast of geroerd te spreken over de innerlijke weg die je gaat, uit angst dat hij zal zeggen ‘Fijn voor jou, maar ik kan dat niet, want ik voel voortdurend die pijn in mijn mond’ .
U kunt het aangezicht van de kerk veranderen, aantrekkelijker maken voor mensen zoals ik, als u die zere kies waar u kennelijk toch zo gehecht aan bent, gewoon laat trekken. Als u gaat inzien dat er, sinds er geïnstitutionaliseerde godsdiensten bestaan, ook altijd leermeesters en andere zelfverklaarde bemiddelaars tussen God en mensen bestaan die verzot zijn op macht en invloed, die liefst alle zelfreflectie buiten de deur houden, die niet willen weten van individuen maar alleen van groepen, en die beter dan God lijken te weten wat het beste voor deze groepen is, en hoe ze tot dit beste kunnen komen. Net als in de legende van de Groot Inquisiteur, te vinden in het hart van Dostojewski’s roman De gebroeders Karamazov, wil dit soort religieuze leiders niet dat Christus terugkomt, dat hun gelovigen zelf gaan nadenken, hun eigen spoor trekken. Liever kruisigen ze de Godmens die mensen hun vrijheid teruggaf nog een tweede keer - daar is de kudde meer mee gediend. ‘Breng ze nou niet in verwarring. Verpest de goede sfeer nou niet. Laat onze regels voortbestaan, voor hun eigen bestwil.’ Dat krijg je als mensen menen de waarheid in pacht te hebben. Maar: dat krijg je ook zolang er mensen zijn die behoefte houden aan een charismatische voorganger die namens hen uitdenkt hoe je eigenlijk zou moeten geloven, hoe je moreel moet leven en handelen, en zich van deze persoon afhankelijk maken. Zo er al van schuld sprak is, dan denk ik dat de meelopers meer schuld hebben dan de leider – zonder hun vraag zou hij immers geen kans hebben gekregen om uit te groeien tot een potentaat. Dom en afhankelijk blijven, en zielig, klein en bang voor eenzaamheid en onbegrip; allemaal vrijwillige keuzes. Zeker in deze tijd.
Kies-pijn
Laat ik eerlijk zijn: alle mensen, u, ik ook, lijden aan kiespijn. Letterlijk: aan de pijn die er komt kijken bij het kiezen. Vóór het ene, en dus, helaas soms, tegen het andere . Voor wie werkelijk religieus probeert te leven, zijn ethiek en moraliteit zaken die zeer zeker van belang zijn, maar die nooit de kern kunnen of mogen vormen.
De rijke jongeling leefde al jaren keurig volgens de geboden, maar als Jezus van hem vraagt zijn bezittingen op te geven, kan hij dit niet, waardoor hij Jezus niet mag volgen.
Omgekeerd ontmoeten we in het nieuwe testament tal van mannen vrouwen die bepaald niet naar de geboden leefden, en die toch mochten volgen, of vergeven werden, of genezen – alsof Jezus hun hart peilde en hun intenties, hun geloof daar zag; levendig, stralend, ontvankelijk, en tegelijk bereid tot overgave.
De willende overgave die zo kenmerkend was, en is, voor Jezus zelf. Want was Jezus een ethicus was geweest, dan had hij de beker uiteraard aan zich voorbij laten gaan. Dan had hij alles in het werk gesteld om te kunnen blijven doorleven, -desnoods had hij Judas de tent uit gevochten - en misschien was hij gevlucht, bijvoorbeeld naar Egypte, om van daaruit zijn discipelen te inspireren en te leiden. Vechten en vluchten zijn beproefde overlevingsstrategieën van het dier dat mens heet, toch? En: er was voor hem nog zoveel werk te doen. In hoeverre is het ethisch om je te laten oppakken en doden, als je nog pas 33 bent?
Jezus’ strijd in de Hof van Olijven
Het was Jezus, en Jezus alleen, die een heftige, wanhopige innerlijke strijd moest voeren in de Hof van Olijven, en later op Golgotha – tot hij kon zeggen: ‘Het is volbracht’. Niemand kon hem daar bij helpen. Zelfs God leek op zeker ogenblik ver weg. En de leerlingen die eerder die avond nog de laatste maaltijd met Jezus hadden genuttigd… sliepen. Konden niet één nacht met hun geliefde meester waken.
Terwijl dat toch zoiets simpels lijkt. Ze hoefden Jezus niet te troosten, geen moed in te praten, hem ook niet van zijn voornemen af te houden – Jezus hoopte alleen maar dat ze bij hem en met hem zouden waken, meer niet. En ze konden het niet. Voor mij is dat verhaal de sleutel tot de enge poort. Tot de smalle weg. Tot een leven met Christus. Ben je er voor hem? Hoor je hem, zie je hem, kun je er op ieder moment voor hem zijn zoals hij jou nodig heeft? Soms gaan wij zo op in alle discussies en gedachten over het geloof, over hoe het niet moet, wel moet, beter kan, voor onszelf, voor andere mensen, soms is het zo druk in ons hoofd, in ons gemoed, in de kerk en in alle clubjes eromheen, dat we middenin die ogenschijnlijk zinvolle drukte wel heel energiek en wilskrachtig lijken, maar in feite diep, diep slapen. Slapen – in dat veilige, geborgen gevoel dat we met heel goede, ethische dingen bezig zijn. Maar we horen Christus niet meer. En we horen niet dat hij ons bij onze naam noemt. Eigenlijk willen we dat ook niet horen, want dat betekent: kies-pijn. Keuzepijn. Misschien moet je alles uit je handen laten vallen, ook de nieuwe zekerheden die je met veel moeite hebt gevonden – voor hem. En wat houd je dan nog over? En waar zal het allemaal toe leiden?
Geschenk in lege handen
Kort geleden sprak ik met een al wat oudere, protestantse predikant telefonisch over navolging. We kenden elkaar niet, maar het gesprek werd meteen op een heel voorzichtige, schroomvallige manier intiem. ‘Ik heb de laatste jaren het gevoel,’ zei de predikant, ‘en dat klinkt misschien heel katholiek… Dat de navolging steeds minder van mijn eigen inspanningen afhangt, maar dat Jezus Christus echt in mij werkt. Alsof er door alle dingen die ik heb meegemaakt, waar ik doorheen ben gegaan, steeds meer ruimte voor hem is gekomen – voor hem, in mij. Niet dat ik nu niets meer hoef te doen, of me niet meer bezig hoef te houden met bepaalde vragen, niet dat nu alles altijd goed gaat en ik maar op zijn richtlijnen hoef te vertrouwen… Maar ik hoef hem niet meer zo verbeten te zoeken. Hij is er. In mij. En die omkering had ik nooit verwacht, die heb ik nooit in actieve zin nagestreefd… Het heeft zich ongemerkt aan mij voltrokken.’
Désanne van Brederode
Désanne van Brederode schrijft en houdt lezingen, vaak over levensbeschouwelijke thema's. Bovenstaan toespraak hield zij op het Mariënburg Congres over vrijheid en verantwoordelijkheid, herbronning van ethische normen, op 31 oktober 2009.
Reacties
Uw manier van denken en de zaak beredeneren spreekt me wel aan. Het is mij wel duidelijk dat het geloof u hoog zit.
Ikzelf ben rooms-katholiek geworden, 6 jaar geleden. En ik ben blij en dankbaar daarvoor. Toch blijf ik in mijn binnenste altijd wel wat protestantse trekken hebben. Dat zijn volgens mijn uiterlijke vormen in gedrag en zo. Mijn toekomst ligt in de katholiek kerk, maar ik wil beslist niet een katholiek van het verleden zijn, maar voor de toekomst van deze kerk.
Ik probeer scherp mijn ideeën uit te dragen, maar altijd zo, dat ik weet voor wie ik dit doe. Dus ik schaadt mij zelf niet in de kerk. Het is natuurlijk ook zo dat ik geen vrienden kweek op korte termijn, maar daar is het natuurlijk ook niet om begonnen. De onderwerpen gaan ook tussen 2 personen. Ik hang het niet aan de grote klok.Ook voel ik mij wel eens eenzaam, want je krijgt bijna geen respons op je onderwerpen. Hooguit, dat er gezegd wordt van: dat het geloof mij hoog zit, enz.
Ben Brüggemann - Apeldoorn
Misschien dat Désanne - met haar vermogens - ook wat meer tijd aan bijbelstudie moet besteden. Dan zou ze weten dat het oude prachtige Abraham-verhaal een protest tegen kinderoffers van de toenmalige stedelingen is en dat psychologisch diepgraven best aardig is, maar weinig met dit mooie verhaal te maken heeft. Trouwens vanuit ons denken zou je heel wat zinnigs over 'afgodenoffers' kunnen zeggen Dan zou ze ook weten dat het Galilea van Jezus' dagen echte armen kende en (onbesnut) rijken, die zich verscholen achter hun jodendom.. en dat Jezus heel duidelijk partij koos voor de armen. Dat het hele lijdensverhaal een joods-christelijke manier is om aan te geven dat Jezus - ondanks zijn afgang - tussen de grote joodse mannen (in dit geval David) hoort. Zij hebben een geweldige mens Jezus meegemaakt. Net als zij hebben wij niet meer en hoeven wij ook niet meer te hebben om hem 'Zoon van God' te noemen. Voor mensen van onze tijd lijkt het me dan ook niet zo best om daar te romantisch over te doen!
joost tibosch sr - valkenswaard
Pijnlijk, ietwat gelijkhebberig, maar wel juist. Frappant ook: een jongere die op deze toon de voorgaande generatie kritiseert. Wij mochten ouderen niet kritiseren, maar onze toon was even bitter als die van Désanne; ons perpectief echter minder realistisch en uitgewerkt.
Als kerkleiders (of hun generatiegenoten uit de lekenstand) ons nu meer eens zo hadden toegesproken, maar helaas ... Tijdgeest? Of kan Désanne nu louter preken vanwege haar vrouw-zijn en geleerdheid?
Ik buig het hoofd, maar zeg erbij: waren onze voorgangers ook maar tot zo'n buiging en luisterbereidheid in staat geweest. In de stellingen is geen dialoog mogelijk; daar kan men alleen schieten op de tegenstander. Voor echt gesprek moet men de barricaden achter zich laten. De ambtskerk is daartoe niet in staat gebleken, en zal dat ook in de toekomst niet zijn. Leken lezen elkaar daarom maar de les. Misschien komen we er dan alsnog samen achter waar het Jezus echt om begonnen was, en welke weg we hebben te gaan!
P. Agernent - Nijmegen
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.