21/2/08
Kerk en ambt – een debat met mgr. G. de Korte
In Arnhem Noord wonen een nicht van mij en haar man. Wanneer ik hen opzoek, eet ik met hen vaak mosselen. Mijn ’mosselnicht’, zoals ik haar noem, en haar man zijn beiden in de tachtig. Beiden waren hun leven lang sterk bij de kerk betrokken. Vele jaren waren zij in hun vrije tijd koster in hun parochie, ze hielpen bij de verspreiding van het parochieblad en waren altijd bereid kleinere en grotere taken op zich te nemen. Met de veranderingen van het Tweede Vaticaans Concilie gingen ze gemakkelijk en van harte mee. Kortom twee mensen op wie je kunt bouwen, niet onkritisch, wel heel loyaal.
Inmiddels is de grote neogotische kerk van hun parochie verbouwd tot een gebouw met appartementen, knap en mooi gedaan, dat moet gezegd. Maar er is geen kerk meer. Een tijdje was er nog een kleine kapel aan het voormalige kerkplein, maar wegens redenen die hun onbekende zijn, is die nu ook dicht. Arnhem Noord is één parochie geworden, ‘de Wijngaard’ geheten. Deze heeft twee priesters, vier pastorale werkers en zes kerken. Mijn nicht en haar man hebben het kerkbezoek moeten opgeven en hebben mede op grond van de slechte kwaliteit van het parochieblad - glanzend papier, mooie kleuren, weinig inhoud - hun financiële bijdrage stopgezet. De contacten die zij via de zondagsviering met anderen hadden zijn verschraald of geheel verdwenen. Ze vragen zich af hoe het moet met hun begrafenis. Is er nog een kerk van waaruit zij begraven kunnen worden?
Dit is een voorbeeld uit duizenden
Mensen die betrokken zijn bij de kerk, en zich in de steek gelaten voelen. De kerkgemeenschap verdampt. Het bisdom wil verdere fusies, plaatselijk vraagt elke nieuwe fusie veel energie en tijd. Niet alles is daarbij negatief; de pastores hoeven niet meer alles te doen, maar kunnen zich meer profileren en worden daarvoor bijgeschoold. Deze ontwikkeling heeft te maken met de financiële situatie van het aartsbisdom, maar veel fundamenteler is het priestertekort.
Kerk en Ambt
Ik maak vijf opmerkingen over de brochure ‘Kerk en Ambt.’
1. De brochure Kerk en Ambt is een cri de coeur, een hartenkreet. Zo moet ze gelezen worden.
De brochure is bedoeld om een gesprek op gang te brengen, een dialoog. Een dialoog aangaan wil zeggen dat je serieus rekening houdt met de mogelijkheid dat je je vergist hebt en dat de partner in de dialoog gelijk heeft of dat beiden een beetje gelijk en een beetje ongelijk hebben. Ik ben dan ook niet hier om als pleitbezorger op te treden van de brochure; ik breng hem in gesprek. En ik leg uit wat er in staat. Het is bijvoorbeeld nooit onze bedoeling geweest om te bepalen wat plaatselijke gemeenten of parochies moeten doen. Dat is hun beslissing.
Rome heeft deze brochure als een positiebepaling opgevat, als een dogmatisch stuk, maar zo zie ik dit niet. De brochure is in een irenische stijl geschreven. Ik mag officieel wat Rome in de brochure als een standpunt ziet niet bepleiten. Dat doe ik ook niet, ik leg uit en ga in gesprek. Het provincialaat van de dominicanen heeft in een brief dit gesprek van deze ochtend aan Rome aangekondigd en daarop is geen commentaar gekomen, zodat we aannemen dat dit gesprek door kan gaan. Ik vind een spreekverbod overigens volledig uit de tijd.
2. Ik probeer met andere woorden, kort en eenvoudig , de brochure toe te lichten.
De huidige vorm van priester- en bisschopsambt is ontstaan in de Middeleeuwen en is in de zestiende en zeventiende eeuw onderbouwd met een eigen priesterlijke spiritualiteit. Deze eeuwenlange ontwikkeling bracht een sterke ‘verpriesterlijking’, klerikalisering, met zich mee. De ziekenzalving die nu strikt voorbehouden is aan priesters, was tot in de achtste, negende eeuw een familiegebeuren, een zaak van leken. Er was een monnikenbiecht, een lekenbiecht. Nu is de biecht verpriesterlijkt. Mensen die trouwen moet je uitleggen dat het huwelijk een sacrament is dat zij zelf toedienen. Men weet vagelijk misschien dat iedereen kan dopen, ik herinner me dat een buurvrouw van mijn ouders zelf de kinderen doopte die zij baarde. Maar dit werd en wordt ontmoedigd en nu is het zo dat vele pastorale werkers die voorheen verlof hadden te dopen in een dienst in het kerkgebouw, dit verlof is ontnomen.
Priesters zijn een aparte stand geworden met een sterk individualistische geloofsbeleving van hun ambt met daarbij als uiterlijk teken van hun ‘gewijde staat’ het celibaat, en verder – zeker tot voor kort – met eigen kleding en groepsgewoonten die op groot-seminaries werden aangeleerd, bijvoorbeeld – zo is mij verteld - hoe een wijnkelder op te zetten. Want een wijnkelder hoorde bij deze levensstijl.
In dit proces van verpriesterlijking zijn degenen voor wie de pastorale zorg bestemd is, afhankelijk gemaakt van hen die deze zorg moeten uitoefenen. Allerlei factoren hebben daarbij een rol gespeeld. De vorm van leiding geven in de kerk is – heel begrijpelijk – een imitatie geworden van de manier waarop de burgerlijke overheid, de staat, haar macht uitoefent. Als de paus nu nog steeds met rode inkt zijn documenten ondertekent, doet hij dit omdat de Byzantijnse keizer dat deed. Die inkt is op zich niet belangrijk, maar dit typeert de manier waarop het pausschap werd en wordt ingevuld. Maar ook in andere opzichten, zoals de organisatie van het leiding geven, imiteerde de paus de keizer. Ook de titel ‘plaatsbekleder van Christus’ is overgenomen van de Byzantijnse keizers.(1) Bisschoppen modelleerden zich op feodale heersers. Toen de hiërarchische middeleeuwse maatschappij langzaam verdween, begon de kerk zich hiërarchisch te noemen – dit het eerst in de zestiende eeuw bij monde van Ignatius van Loyola – en probeerde zo vast te houden aan het verleden. Mede op grond van een advies van Augustinus aan de kloosteroverste (Regel, 6,3) is er een traditie ontstaan waarbij de leiders in de kerk nooit hun vergissingen of ongelijk toegeven, dit uit vrees schade toe te brengen aan het kerkelijk gezag dat zij vertegenwoordigen. Dit alles past in het proces van de verpriesterlijking.
3. In de brochure pleiten we voor een ander priesterbeeld, voor andere priesters.
Mensen die dichter bij degenen staan die zij moeten dienen. We hopen op mensen die tot het ambt geroepen worden, dit ervaren als een gave en zichzelf willen geven.
Het ambt is in onze ogen een dienst aan heel de kerk, aan heel het volk van God, waartoe ook bisschoppen en priesters zelf toebehoren. We verwijzen naar het Tweede Vaticaans Concilie waar in de constitutie over de kerk, Lumen Gentium, de tekst over ‘volk van God’, alle gelovigen, dus inclusief de ambtsdragers, geplaatst is vóór het stuk over de bisschoppen. Priesters en bisschoppen zijn er voor hun medebroeders en zusters en niet omgekeerd. Dat wil niet zeggen dat zij de marionetten zijn van de gemeenschap; hun dienst is leiding te geven en voor te gaan, en zij moeten omwille van het evangelie ook tegenover hun medegelovigen durven staan, zoals Paulus tegenover Petrus stond in het debat over de toelating van heidenen tot de kerk, zonder besneden te moeten worden (Gal 2,11).
Zoals Jezus onder ons is als iemand die dient, zo moeten ook bisschoppen en priesters onder ons zijn als dienaren. De kerk is geen piramide van boven af met de wijding als belangrijkste sacrament zoals kardinaal A. Simonis ooit tegen mij beweerde. Ook voor die ambtsdragers in de kerk voor wie de eucharistie het belangrijkste sacrament is, geldt vaak dat in de praktijk het priesterschap als sacrament bovenaan staat: zonder priester kan er weinig of niets, is hun beleving. De gehele gedachte van de kerk of de maatschappij als piramide die werkt van boven naar onder, staat in schril contrast met het evangelie. Zo vinden we in Lc 2, het evangelie dat altijd in de kerstnacht wordt voorgelezen, de maatschappij beschreven als een piramide: de keizer aan top, dan de stadhouder dan Jozef en Maria en helemaal onderaan de herders. En waar verschijnt de heerlijkheid van God? Precies! Aan de basis bij de herders, en daarmee zakt de maatschappelijke piramide als een plumpudding in elkaar.
De kerk ontstaat met name rond de maaltijd van de Heer. Wanneer Jezus zegt: “dit is mij lichaam”, bedoelt hij mede dat heel de gemeenschap tot zijn lichaam wordt gemaakt.(2) Het maaltijdkarakter van de eucharistie is – ten dele in de middeleeuwen, maar vooral in de polemiek met de kerken uit de Reformatie – verduisterd geraakt ten gunste van het offerkarakter. De nadruk op het ‘offer’ versterkt de aparte plaats van de priester boven de andere gelovigen. Het is beter met grote terughoudendheid dit woord te gebruiken, dat vaak, zo niet altijd, een associatie heeft met geweld.
4. Wat wij bepleiten in dit boekje is eigenlijk iets traditioneels. Laat de plaatselijke gemeente iemand vragen haar dienaar te zijn en dus haar voorganger, en vraag dan de bisschop de gekozen persoon door handoplegging en gebed als voorganger te erkennen, te bevestigen en op te nemen in het college van dienaren, kortom hem – of wat ons betreft ook ‘haar’ – te wijden, in te ordenen. De bisschop kan uiteraard ook zelf het initiatief nemen en iemand voorstellen. En je kunt ook iemand van een andere gemeenschap vragen jouw voorganger te zijn. Zo’n gekozen en vervolgens gewijde persoon zal gemakkelijk inburgeren in de gemeenschap. Zijn ambt hoeft niet onderstreept te worden door de verplichting tot het celibaat. Zijn dienaarschap en zijn solidariteit zijn zelf een werkzaam teken van Gods genade en genegenheid. De verplichting tot het celibaat suggereert dat de kerkelijke leiding twijfelt aan het genadevolle karakter van het ambt.(3) Men spreekt tegenwoordig in het moderne management van ‘dienend leiderschap’; dat is wat je mutatis mutandis eerder zou verwachten in de kerk.
Dit is het pleidooi van de brochure.
Twee opmerkingen hierbij
NB 1. We denken niet dat alle problemen hiermee zijn opgelost; ongetwijfeld ontstaan er nieuwe problemen; dat is menselijk. Die moeten dan weer opgelost worden, en ook die oplossingen zullen weer problemen opleveren.
NB 2. ‘Wijden’ betekent oorspronkelijk ‘iets een bepaalde bestemming geven’. Het woord roept tegenwoordig de suggestie op van sacraliteit, van magie, van onaantastbaarheid, van een taboe. In het Latijn en in vele moderne talen spreekt men van ‘inordenen’: je wordt een bepaalde taak toegewezen.
5. Tenslotte: een paar zinnen in de brochure hebben onevenredig veel aandacht gekregen. Zij bevestigen mijn inziens slechts het dienaarschap van priester en bisschop.
Als de bisschop weigert om oneigenlijke redenen iemand te wijden of in te ordenen als dienaar van de gemeenschap en in feite de gemeenschap aan haar lot overlaat, op de vuilnisbelt van de geschiedenis werpt, op de mestvaalt van de kerk – wij vinden dit een extreme situatie – dan mag die gemeenschap weten dat zij nog steeds kerk is en dat Jezus in hun midden is, die heeft gezegd dat waar twee of drie in zijn naam zijn verenigd, hij in hun midden is. En dat dit ook zo is als de gemeenschap gehoor geeft aan zijn gebod samen biddend te eten en te drinken tot zijn gedachtenis. Op verschillende plaatsen gebeurt dit al. Dat is zonder twijfel een gebroken situatie. Zowel gemeenschap als bisschop moeten hun best doen die situatie te voorkomen. De brochure roept niet op tot een schisma of tot wilde acties en bepleit niet dat, zoals het dagblad Trouw berichtte, ‘een leek de mis gaat doen’. De plaatselijke gemeente is wijs genoeg zelf beslissingen te nemen. Wij pleiten niet voor een afscheiding van de gemeenschap van de rest van de kerk, integendeel, wij roepen de bisschoppen op geen breuken te veroorzaken door de plaatselijke gemeenschappen in de steek te laten. In het verleden zijn pausen en bisschoppen grotelijks verantwoordelijk geweest voor de scheiding tussen westers en oosterse kerk en tussen de kerken van de Reformatie en de huidige katholieke kerk. We pleiten ervoor – overigens met terughoudendheid – dat de gemeenschappen in dit hele proces met zelfvertrouwen en durf handelen: ‘ook wij zijn kerk, bisschop, wees dan ook inderdaad degene die ons werkelijk voorgaat in het spoor van hem die de Goede Herder wordt genoemd.’
A. Lascaris
Auteur gaf bovenstaande bijdrage als zijn inleiding op het debat dat de Geert Grote Universiteit organiseerde op 10 februari 2008 in Deventer.
(1) W. Ullmann, The growth of papal government in the Middle Ages, London 1955
(2) P. Trummer, ‘Das ist mein Leib’ Neue Perspektiven zu Eucharistie und Abendmahl. Düsseldorf 2005, 142-147.
(3) O. Fuchs, Die Sakramentalität des Presbyteralen Amtes als Quelle von Gnade und Freiheit, in: In der Sorge um die Priester und das ganze Gottesvolk (R. Hartmann Hg.) Ostfildern 2007,39-58.
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.