Commentaar op de “ecclesiologische lezing” van p.prof.H.Legrand o.p.  
Home > Thema's > Inculturatie > Kerk zijn > Ambten > Commentaar op de “ecclesiologische lezing” van ...
Drs. Hubert Michiels van Kessenich
14/2/08

Zeer eerwaarde heer magister,
Na lezing van de ecclesiologische kritiek van prof. H. Legrand op de Nederlandse brochure Kerk en Ambt tekende ik een aantal overpeinzingen op, die geleidelijk de vorm aannamen van een commentaar op diens tekst. Ik heb begrepen, dat u prijs stelt op zulke reacties.
Daarom zend ik die aan u toe, in de (niet zeer sterke) hoop, dat die naar woord en geest van Vaticanum II kunnen bijdragen aan ruimte voor de zo dringend noodzakelijke vernieuwing van de rooms-katholieke kerk .
Met alle hoogachting en vriendelijke groet,
Hubert Michiels van Kessenich

* * *

Commentaar op de “ecclesiologische lezing” van p.prof.H.Legrand o.p.
 

in reactie op de in Nederland door de Dominicanen gepubliceerde brochure Kerk en Ambt

Prof. Legrand voert een pleidooi dat negatief uitvalt t.o.v. de communicatieve vaardigheden/aanpak van de Nederlandse Dominicanen. Maar hij verzuimt om zich heen naar de context te kijken. Had hij dat wel gedaan (c.q. gewild?), dan zou hij de huidige feitelijke gezagsstructuur van de rooms-katholieke kerk in het vizier gekregen hebben. En – communicator als hij wil zijn – had hij dan toch moeten opmerken, dat die structuur gekenmerkt moet worden als:

  • onbegrensd monarchisch (“ik ben de baas”)
  • autoritair (“doe wat ik zeg”)
  • dictatoriaal, als de optelsom van die eerste twee (“niks discussie, mond houden”).

Wie op de hoogte is van communicatieve processen weet dan genoeg.

Met mensen, die zo’n structuur bemannen (inderdaad, alleen mannen!), in stand houden, verdedigen en cultiveren, met zulke mensen valt helemaal geen dialoog te voeren.

De recent afgetreden Utrechtse kardinaal (ik vermijd de term “bisschop”) demonstreerde dat een keer overduidelijk: hij wilde best wel aan een dialoog deelnemen, want hij was graag bereid “het allemaal nog eens uit te leggen”. Geen wonder, dat hij enige tijd later op het schutblad van een weekly verzuchtte: “niemand luistert naar mij”. En ook geen wonder, dat de vier Dominicanen weliswaar de principiële en hoogst wenselijke dialoog tussen kerkleden en hiërarchie zouden willen zien opbloeien, maar tegelijkertijd zich ervan bewust zijn, dat onder deze omstandigheden creatieve kerkelijke ongehoorzaamheid welhaast onvermijdelijk wordt.

Van de ervaringen tijdens de Duitse bezetting ’40-45’  hebben de Nederlanders het onderscheid geleerd tussen legaliteit en illegaliteit, evenals tussen legaal en legitiem. Het Vaticaanse beleid t.a.v. de bisschopsbenoemingen heeft de Nederlandse kerkprovincie nu al decennia lang opgescheept met bisschoppen tegen de wil van de meerderheid der gelovigen. Dat was (misschien net nog) legaal, maar zeker niet legitiem. Ook om die reden had prof. Legrand wat genuanceerder – zoals de Dominicaanse brochure dat doet – het thema binnenkerkelijke communicatie moeten beschrijven. Als dat thema tenminste zou passen in een theologisch-ecclesiologisch verweerschrift. Quod non. Immers prof. Legrand zal zichzelf toch niet beschouwen als een welwillende en constructief meedenkende communicatieadviseur t.a.v. de vraag hoe het best geopereerd zou kunnen worden om (gehuwde, homo of hetero) mannen/vrouwen beschikbaar te krijgen als waarachtige en bevoegde  voorgangers voor steeds meer priesterloze parochies.

Op grond van het bovenstaande is (misschien wel) de helft van Legrand’s uiteenzetting - die over communicatie - te karakteriseren als niet to the point, maar evenzeer als in dit verband irrelevant. Niet voor niets roept de schrijver zichzelf – ongeveer op de helft van zijn ecclesiologische lezing – tot de orde waar hij zegt: “Keren wij terug naar ons onderwerp”.

Maar misschien werd prof. Legrand wel door zijn eigen Romeinse topbestuurders op een dwaalspoor gebracht. Want in hun aanbiedingsbrief bij de tekst van Legrand (d.d. 7 januari 2008) wordt traditie simpelweg gelijk gesteld met de kerkelijke praktijk, terwijl iedereen toch weet, dat die beide in de loop der geschiedenis een ontwikkeling hebben doorgemaakt, en lang niet altijd langs gelijke lijnen. Constant was dat dus niet en ook authentiek was het niet in alle gevallen. Dat het ‘officiële’ standpunt van de orde niet zou samenvallen met het pleidooi van de Nederlanders stond natuurlijk van tevoren vast. In reactie daarop dan  meteen de Vaticaanse politie op trommelen – zonder allereerst contact op te nemen met de direct betrokkenen – draagt niet bij aan een gezond dialoog klimaat. Maar dat wordt ook zelden (of nooit ?) nagestreefd in de Romeinse burelen.

Wanneer dan na de inleidende schermutselingen rond communicatie eindelijk de theologische bespreking volgt worden een aantal argumenten opgesomd, op grond waarvan de Nederlandse Dominicanen het mis zouden hebben. Hun werkstuk wordt bij het tentamen, afgenomen door prof. Legrand, beoordeeld als geschreven met “onvoldoende kritische zin” en ook als “niet van eerste-rang-wetenschappelijkheid”. Afgezien van het gebrek aan academische en broederlijke hoffelijkheid is die uitspraak aanmatigend en toont ze gebrek aan dialoogbereidheid bij de auteur zelf.

We lopen een aantal van zijn argumenten langs.

  1. De Anglicanen worden als rampspoedgetuigen opgevoerd, omdat daar de discussie over de plaats van homoseksuelen in kerk en ambt nog niet is uitgewoed - overigens waar wel? Maar onvermeld blijft het al op grote schaal wijden van vrouwen. En  al eeuwen lang beschikken de Anglicanen over gehuwde ambtsdragers, waarvan tientallen na hun overstap als gehuwde priester de ambtsbediening binnen de katholieke kerk voortzetten. Daar heeft de katholieke kerk zelf eerst nog een hele inhaalslag te leveren, waarmee maar beter nu dan later begonnen kan worden.
  2. Ook de universitaire faculteiten  voor theologie worden opgevoerd als getuigen à charge, omdat ze niet hetzelfde geluid laten horen als de schrijvers van “Kerk en Ambt”. Wie op de hoogte is van de steeds weer uitgevaardigde verboden om te doceren of te publiceren, dan wel het dreigen met spreekverbod of ontslag, met de daardoor in de faculteiten opgeroepen zelfcensuur, die moet niet denken met de faculteiten een sterk bewijs in handen te hebben in de nu aangezwengelde discussie.
  3. Ook de “Bekennende Kirche” wordt als getuige opgevoerd. En in plaats van de voor de hand liggende parallel te trekken tussen de daar opgevoerde koersvaste Duitse enkelingen met de vier moedige Nederlandse Dominicanen, wordt er op een onlogische wijze iets uitgedraaid als bewijs tegen de democratie.
  4. Ook kerkelijke getuigenissen uit de eerste eeuwen van de christenheid, die de centrale positie van de bisschop beschrijven, moeten kracht bijzetten aan het betoog van prof. Legrand. Maar ook hier blijft opnieuw de historische context buiten beeld. In die dagen hadden de gelovigen van de bisdommen namelijk grote en vaak zelfs doorslaggevende invloed op de keuze van de bisschop. En daardoor is die situatie - helaas, helaas - niet zonder meer vergelijkbaar met onze tijd. Het was beter geweest als onze kerkelijke situatie meer overeenkomst had gehad met de geciteerde. Ook dit argument ontbeert zo de vereiste slagkracht.
  5. En dan hebben we nog het “schisma”. Prof. Legrand zou een nuttige meditatie kunnen wijden aan de vaak door gewone katholieken geciteerde constatering : “een bisschop zonder kerk is veel erger dan een kerk zonder bisschop”. Er is geen enkele reden om de verdedigers van creatief en gewetensvol handelen tot opbouw van de gemeenschap van gelovigen in de schismatieke hoek te drukken. Dat is een heilloze weg. De Reformatie heeft dat toch wel overduidelijk aangetoond (1).

Op grond van deze (nog betrekkelijk summier beschreven) overwegingen kan het verweerschrift – geschreven in opdracht van het Romeinse hoofdbestuur van de Orde der Predikbroeders – niet in zijn opzet slagen.

Des te wranger klinken de twee laatste alinea’s, waarin op zalvende toon “broederlijke hulp” wordt toegezegd, mits de vier auteurs duidelijk herroepen. Dat moest je tijdens de Inquisitie ook doen, wilde je niet op de brandstapel belanden. De tekst uit de liturgie van een in Nederland zeer vereerde bisschop Sint Nicolaas brengt deze houding goed tot uitdrukking: “wie zoet is krijgt lekkers; wie stout is de roe”. Maar dan is het goed om te weten, dat de grenslijn tussen zoet en stout bewaakt wordt door Zwarte Piet – en dat is een leek.

Intussen moet niet onder tafel blijven het inzicht, dat ook zonder het wurgende priestertekort in beginsel (gehuwde, homo of hetero) mannen en vrouwen toegelaten dienen  te worden tot de - ook door de bisschop bekrachtigde (2) - ambtsbediening binnen de rooms katholieke kerk. En wel op grond van het (goed begrepen) evangelische beginsel, dat iedere gedoopte geroepen kan worden tot het priester- of bisschopsambt.

Het is te hopen, dat - geïnspireerd door voorbeelden van creatieve en gewetensvolle kerkelijke ongehoorzaamheid in het buitenland - ook de gelovigen en pastores in Nederland gaan handelen in plaats van praten tegen de Bronzen Deur.

Overigens … de magister en zijn generale curie hoeven helemaal niet zo benauwd te zijn over de mogelijke gevolgen van de Nederlandse brochure. De meeste katholieken, die in staat zouden zijn in Nederland een draagvlak te vormen voor het pleidooi van de Dominicanen zijn al lang - gefrustreerd en beledigd door de behandeling die ze in kerkverband hebben ondergaan - de kerk uitgejaagd. Hopelijk is er wereldwijd nog voldoende energie voor activiteiten, gericht op de broodnodige vernieuwing van “Kerk en Ambt”.

H.H. Michiels van Kessenich,  pastor, organisatieadviseur.

Literatuur
Ruud Bunnik (red.) en anderen: Dring geen bisschop op (3) – Over het aanstellen van bisschoppen, Narratio, Gorinchem, 2001.
A.Krijnen: Kennen binnen coördinaten – een kennissociologische studie over de clericale elite in de rooms-katholieke kerk, B.V. v/h B. Gottmer’s Uitgeversbedrijf, Helmond,1987.
L. Laeyendecker: Het laatste monopolie van de r.-k. kerk – Veranderende verhoudingen tussen priesters en leken, Narratio, Gorinchem, 1999.


(1) Het onderscheid tussen schisma en ketterij is bekend. Hier wordt gedoeld op de overeenkomstige manier waarop door de kerkelijke gezagsdragers tegen ketters en schismatieken wordt opgetreden. Ze worden vervolgd en buiten de gemeenschap gezet, zonder begrip voor wat hen drijft. Een belangrijke communicatie-wet zegt, dat mensen vaak dezelfde woorden gebruiken maar niet hetzelfde bedoelen, of omgekeerd verschillende termen gebruiken maar hetzelfde bedoelen.

(2)  Door niemand wordt betwist, dat in een goed functionerend kerkelijk regimen de bisschop die taak heeft. Maar wie de toegang tot het kerkelijk ambt al bij voorbaat  afsluit voor vrouwen (ongeveer  55% van de bevolking?) en gehuwde mannen (zo’n 44,9 % van de bevolking?; beide naar beneden afgerond), die moet nog maar eens goed nadenken over de draagkracht van zijn bestuurlijk gezag in dit verband.

(3) Titel ontleend aan een decreet van Burchard van Worms, omstreeks 1010.


Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Ambten" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol