30/6/10
Kuyper en Troelstra zitten in elkaar verstrengeld
“Indien Jezus zelf eens verschenen ware in de Kamer… Knappe minister-president… hoe zou hij tussen u en ons gericht hebben?” Aan het woord is Pieter Jelles Troelstra, Kamerlid en leider van de Sociaal Democraten. De ’knappe minister-president’ is de antirevolutionaire Abraham Kuyper. Het is 1903. De Spoorwegstaking is net voorbij. De Kamer debatteert over de afloop.
Ik ontleen het citaat aan de pas verschenen, zeer lezenswaardige biografie van Troelstra van oud-Trouwredacteur Piet Hagen.
Kuyper en Troelstra hadden ondanks alle verschillen veel met elkaar gemeen. Beiden spraken over zichzelf als Mozes die het volk leidde naar het beloofde land. Beiden hadden messiaanse trekjes. Troelstra verklaarde in 1890 – hij was (toeval?) dertig – bereid te zijn “het zware eikenhouten kruis van de Christus op zich te nemen”. Hij verweet Kuyper Jezus’ leer van liefde en broederschap tot een parodie te hebben gemaakt en claimde daartegenover de man van Nazareth lief te hebben “als de broeder aller kleinen en verdrukten”.
Taal van ver voor de huidige billenknijperige angst voor godsdienstige argumenten in het publieke debat. Voor Kuyper zowel als voor Troelstra liep er een rechtstreekse lijn van Mozes en Jezus naar de publieke sfeer. Bijbel en christelijke traditie leverden argumenten om elkaar publiekelijk de maat te nemen. Om elkaar de maat te kunnen nemen, moet je iets delen. Dat deden Kuyper en Troelstra.
Troelstra, aldus Hagen, geloofde niet in een persoonlijk God, maar had wel een romantisch verlangen naar iets hogers en naar een betere wereld. Wel miste hij de steun die het geloof iemand kon geven. “Vandaar dat rusteloze zoeken naar een houvast voor het zedelijk leven, dat reikhalzen naar een God, die mij rust en kracht kon geven in de strijd om het goede – en dat diepe, diepe leed wanneer ik hem niet vinden kon”. Daarmee is Troelstra prototype van al die hedendaagse gelovigen, binnen en buiten de kerk, die het idee van een persoonlijke God achter zich gelaten hebben, maar bijbel en christelijke traditie als bron van spirituele en morele inspiratie niet willen missen.
Geloof in een persoonlijk God had Kuyper wel gevonden. Maar niet zonder slag of stoot. Als jong predikant had hij in zijn eerste gemeente, het Betuwse dorp Beesd, een bekeringservaring gehad. Van modern theoloog was hij orthodox gelovig geworden. Bijbel en christelijke traditie inspireerden hem tot het bouwen van een systeem van neocalvinistisch snit. Met als resultaat een verkerkelijking van schrift en traditie waardoor geloven in ’zijn’ kerk heel lang neer kwam op ja en amen zeggen tegen als objectief gepresenteerde waarheden. Meer dan een eeuw later spreekt de subjectieve lijn van Troelstra nogal wat gelovigen, ook binnen de kerk, meer aan dan de objectieve, verkerkelijkte lijn van Kuyper. Of de kerken de gevolgen daarvan beseffen? Ik betwijfel het.
Arjan Plaisier, secretaris van de PKN, sprak onlangs over de kerk als over “een dak boven het evangelie”. Zo verkerkelijk je het evangelie. En dan is er die hartstochtelijke zelfdestructie van de katholieke kerk om alle liederen van Huub Oosterhuis uit het kerkelijk repertoire te schrappen. Oosterhuis is bij uitstek de dichter van het subjectieve verlangen naar God en een betere wereld. Vandaar dat Troelstra-achtig rusteloos zoeken in zijn liederen, dat gelovigen zo aanspreekt en dat het moet ontgelden in een kerk die bijbel en traditie heeft opgeborgen in een systeem.
Intussen zal de ontwikkeling richting subjectiviteit en persoonlijke beleving zich wel doorzetten. Mede daarom pleitte godsdienstsocioloog Gerard Dekker onlangs voor een heuse splitsing tussen de kerk als geloofsgemeenschap en de kerk als maatschappelijk instituut. Met een verwijzing naar het Leger des Heils dat zijn maatschappelijke en reclasseringsactiviteiten heeft losgekoppeld van Het Leger als geloofsgemeenschap, wil hij niet anders dan het Kuyper- en het Troelstra-aspect van de kerk uit elkaar halen.
Ik begrijp zijn bedoeling. Toch glijdt zijn voorstel iets te makkelijk over een probleem dat ik niet alleen in de kerk maar ook in mijzelf tegenkom. Kuyper en Troelstra zitten in elkaar verstrengeld. Zowel in de kerk als in mijzelf. De verwijten die Troelstra aan Kuyper maakt – “Heb je genoeg oog voor de armen en verdrukten?” – maak ik mezelf. De waarheidsvraag van Kuyper laat me, losgemaakt van alle arrogantie, niet los. Die spanning moet je uithouden, niet oplossen. Dat de kerk dat niet onder ogen ziet, is haar grootste probleem.
Jan Greven
Drs. Jan Greven is theoloog en oud-hoofdredacteur van Trouw. Bovenstaande tekst is overgenomen uit Trouw van 23 maart 2010.
Bespreken van de volgende boeken: Piet Hagen: Politicus uit hartstocht, Biografie van Pieter Jelles Troelstra, Uitgeverij De Arbeiderspers, € 39,95; en Gerard Dekker: Heeft de kerk zichzelf overleefd?, Beschouwingen over de rol van de kerk in de moderne samenleving, Uitgeverij Meinema, € 19,90.
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.