Met dogmatiek in je hoofd zie je de religieuze vogels niet  
Home > Thema's > Kerk zijn > Religies en levensbeschouwingen > Interreligieuze dialoog > Met dogmatiek in je hoofd zie je de religieuze ...
Drs. Leo Oosterveen
19/5/07

Met dogmatiek in je hoofd zie je de religieuze vogels niet zien

Reli-watchers zien wat zij verwachten

Vele jaren geleden liep ik, een jongen nog, met een vogelkenner door het bos. Hij zou mij spechten laten zien. “Kijk daar onder die tak”. Wat ik ook zag, geen specht. “Kijk goed, hij vliegt naar de andere boom.” Ik tuurde en ik zag wel een vogeltje vliegen, maar geen specht. “Maar dat is toch geen specht?”, vroeg ik zekerheidshalve. “Zeker wel, de kleine bonte.” Ik was teleurgesteld. Ik had me verheugd op de ontmoeting met een zwarte, groene, of een grote bonte specht, stuk voor stuk vogels van formaat. Het iele vogeltje dat hier voorbijschoot mocht van mij de naam specht eigenlijk niet dragen. Van de vogelkenner wel, die eraan toevoegde dat dit de kleinste spechtsoort is, nauwelijks 14 cm. Ik was niet echt tevreden gesteld, maar we hadden toch een waarneming, zij het een heel andere dan ik gehoopt had.

Afgenomen kerkelijkheid: alles wat er te zien is?

Onze blik is geconditioneerd. We herkennen vaak die dingen pas als zodanig, wanneer die beantwoorden aan onze criteria en verwachtingen. Liefst moeten ze voldoen aan ons ideaalbeeld ervan. Dat geldt ook voor religie. Vele ‘reli-watchers’, die onderzoek doen in het Nederlandse of Europese religieuze landschap, laten niet alleen zien wat ze ontdekken, maar ook en vooral wat hun eigen criteria zijn ten aanzien van wat zij religieus achten en wat niet.

Dit geldt ook voor het in opdracht van Kruispunt uitgegeven onderzoeksrapport God in Nederland 1996-2006 (zie ook het commentaar in VolZin van 20 april). In het eerste gedeelte analyseert Gerard Dekker het christelijk godsdienstig en kerkelijk leven in de periode 1996-2006. Hij constateert dat de betrokkenheid op de kerken en op de traditioneel christelijke godsdienstigheid in de afgelopen tien jaar nog verder is afgenomen. Ja, ook de gelovigheid van de Nederlanders in het algemeen is minder geworden (ze is gezakt van 67 % naar 62 %). Geloof in strikte zin, namelijk een transcendent-godsdienstige overtuiging, heeft slechts 39 % van de bevolking, hetgeen nader geadstrueerd wordt aan het geloof in God als schepper, Jezus als zoon van God, in hemel, hel en zonde, de Bijbel als Gods woord, etc. Gelovigheid, zeker ‘echte’ gelovigheid gaat achteruit en dat komt door de steeds geringere betrokkenheid van Nederlanders bij de kerken en hun religieuze tradities, zo is het sterke vermoeden van Dekker.

In het derde deel van het rapport komen andere geluiden aan bod. Joep de Hart doet er verslag van zijn onderzoek naar de postmoderne spiritualiteit. Geloof en spiritualiteit zijn steeds minder institutioneel gebonden, worden individueler beleefd en her en der bijeengesprokkeld. Van alle Nederlanders, kerkelijk en niet-kerkelijk, zegt tweederde te bidden en de helft zegt wel eens de ervaring te hebben van een transcendente werkelijkheid. En dit laatste geldt voor maar liefst 82% van de zogeheten ‘nieuwe spirituelen’, mensen die zich binnen en buiten de kerken aangetrokken voelen tot een eigen spirituele zoektocht. Waar de een slechts afkalving constateert, houdt de ander op zijn minst alternatieve interpretaties voor mogelijk. Wanneer je de traditioneel-kerkelijke dogmatiek en verkondiging in je hoofd hebt, zie je minder ‘religieuze vogels’ dan met een meer open blik. In het eerste geval zal men eerder geneigd zijn om de zogeheten afkalving tegen te gaan, een dam op te werpen tegen verdere ontkerkelijking en er veel werk van maken het geloof nog maar eens een keer uit te leggen. De mensen ‘weten’ immers te weinig van het (kerkelijk) geloof als antwoord op onze levensvragen. In het tweede geval zal men meer geneigd zijn eerst maar eens te luisteren naar de vragen waardoor mensen zich laten leiden in hun religieus-spirituele zoektocht. Het maakt een groot verschil of men religies vooral als een complex van vragen of als een stelsel van antwoorden beschouwt.

Religie als vraag en de verstarring van religies

Naar mijn mening hebben de grote godsdienstige tradities antwoorden geformuleerd die niet los gezien kunnen worden van de vragen waarop ze antwoord willen geven. Gebeurt dit wel, dan worden ze opgevat als op zich geplaatste leerstelsels. Uiteindelijk gaat het erom deze vragen levend te houden, willen de religieuze tradities zelf ook levend blijven en niet verstarren. De meest fundamentele religieuze vragen zijn die naar het geheim van het leven, de dood, het goede handelen, het waarom van het lijden en het hoe van de verlossing. Op al deze vragen geven de religies soms zeer uiteenlopende antwoorden, zoals: het leven is door God geschapen en geschonken, het lijden komt door de zonde, Gods straf of door onwetendheid, en de verlossing verkrijgen wij door Gods barmhartigheid of door het loslaten van een verkeerde gehechtheid.

Op een gegeven moment voldoen de antwoorden van een religieuze traditie echter niet helemaal meer. Zo vocht Job de tot dan toe gebruikelijke stelling aan dat God de rechtvaardige beloont en de onrechtvaardige straft. Job was een rechtvaardige en toch trof hem het noodlot. De suggestie van zijn vrienden dat er wel iets aan hem zal hebben geschort, verwierp hij. De vrienden probeerden onterecht het oude religieuze paradigma overeind te houden. Een recent voorbeeld is de Holocaust. Kunnen we nadien überhaupt nog wel zeggen dat God betrokken is op ons lijden, en zo ja hoe dan? Door ingrijpende sociale, culturele en historische ervaringen blijken de oude religieuze antwoorden ineens vaal en aftands. Het aloude antwoord legt het af tegen een nieuwe vraag, die zich op een krachtige manier aandient en zich niet met een kluitje in het riet laat sturen. Men moet zich dan gaan bezinnen op zo’n vraag en op zoek gaan naar nieuwe antwoorden. Naar mijn mening zijn zulke vragen en de bezinning erop de stuwende en dynamische kracht achter religieuze tradities, met name op momenten waarin zij veranderingsprocessen doormaken en op nieuwe situaties moeten reageren. Soms is de bezinning op zulke vragen zo drastisch dat er nieuwe religieuze tradities ontstaan, zoals het christendom uit het jodendom en het boeddhisme uit het hindoeïsme.

Religies hebben echter vaak een sterk afweermechanisme en onvermogen om de geijkte antwoorden te toetsen aan nieuwe vragen en om te zien of de antwoorden nog wel echte antwoorden zijn. Ze verstarren, omdat een bepaalde set van antwoorden gecodificeerd en apart gezet wordt als heilige boeken, absolute beginselen, onaantastbare leerregels, leefregels en instituties waaraan men gehoorzamen moet. De oorspronkelijke inspiratie van het religieuze antwoord is niet meer een heenwijzen naar het ‘goddelijk geheim’, maar wordt verabsoluteerd tot een onaantastbare en onveranderlijke waarheid. Religies verkondigen dan vooral zichzelf, in plaats van een God die groter is dan zijzelf. Verwijderen mensen zich van de institutie vanwege deze verstarring of omdat het antwoord teleurstelt, dan herhalen de functionarissen het geijkte antwoord. “Meer catechese”, was dan ook het devies van officieel katholieke en protestantse zijde als reactie op het rapport God in Nederland. Maar dient zo’n reactie wel als antwoord dat recht doet aan de religieuze vragen van mensen op dit moment?

Christelijke traditie te midden van een meervoudig religieus ‘zelf’

In de westerse, met name West-Europese samenleving hebben zich volgens sociologen en historici als Bauman, Schulze, Gauchet en Sennett ingrijpende veranderingen voorgedaan vanaf de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw. Tot die tijd ontleenden mensen hun identiteit aan voorgegeven en het individu overstijgende hiërarchische instellingen, zoals de kerk, de staat, partijen en vakbonden. Men voegde zich naar hun normatieve kaders en waarden waardoor men een plaats in de samenleving toegewezen kreeg. Door individualisering en door het verder uiteenlopen van de verschillende sociale leefwerelden (gezin, werk, sport, onderwijs, etc.), is het verwerven van een ‘eigen’ identiteit een project geworden. Men heeft geen identiteit, maar men moet er een of meerdere verwerven te midden van de leefwerelden waarin men verkeert. Identiteit is meervoudig, experimenteel, vlottend en altijd werk in uitvoering. Dit geldt ook voor de velen die hun religieuze identiteit meer en meer aan gene zijde van de religieuze instituties, zoals de kerken, zoeken. Eenduidige ‘prefab-antwoorden’ uit de kerkelijke traditie voldoen niet meer, want door het experimentele karakter van het zoeken naar een religieuze identiteit, zijn ‘definitieve’ antwoorden niet de adequate. Religieuze antwoorden moeten rekening houden met het meervoudige zelf dat mensen vormgeven in hun sociale bestaan. Ze zoeken naar een veelvormige religiositeit die daaraan een plaats geeft. Deze religiositeit is broos, voorlopig, veranderlijk en erg gericht op gevoel en beleving (zie ook het gesprek met Paul Heelas in VolZin van 20 april). Soms zoekt men naar een ‘diepste zelf’ als beschutting tegen al het veranderlijke, dan weer laat men dat zelf openstaan voor vele andere religieuze ervaringen en geluiden.

De grote religieuze vragen rondom het leven als geheim, de dood, het lijden, verlossing en het goede handelen, kunnen op dit moment niet op een adequate manier worden gesteld, als niet de vragen worden meegenomen van hen die op zoek gaan naar een flexibele religieuze identiteit. Een belangrijke actuele vraag van deze zoekers is hoe hun ‘nieuwe religiositeit’ voor hen een blijvende oriëntatie en inspiratie kan zijn. Voor zo’n vraag hoeven mensen uit de gevestigde religieuze tradities en de kerken niet weg te lopen. Sprekend vanuit de christelijke traditie denk ik, dat deze traditie door zo’n vraag zelf een radslag en nieuwe dynamiek kan krijgen. Men kan zich erdoor uitgedaagd weten opnieuw na te denken over Gods aanwezigheid in en betrokkenheid bij ons zeer gedifferentieerde leven en samenleven.

Zijn de vragen vanuit de nieuwe religiositeit aan de gevestigde religieuze tradities en instituties uitsluitend een welkome elixer van buitenaf? Thomas van Aquino (1225-1274) meende dat in het algemene menselijke verlangen naar God, God zelf werkzaam was. Vanuit die visie zijn de nieuwe religieuze zoekers geen mensen van een andere planeet. Hun religieus verlangen naar heil laat iets van God zien in onze samenleving en cultuur. Alleen al daarom kan dit verlangen christelijke en kerkelijke gelovigen niet onberoerd laten. Het is hopelijk een eye-opener voor mensen met een al te kerkelijke blik die tot dusver slechts kaalslag ontwaarden in het religieuze landschap om hen heen.

Leo Oosterveen

Bovenstaande bijdrage is tevens verschenen in VolZin van 18 mei 2007 (www.opiniebladvolzin.nl).

 


Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Interreligieuze dialoog" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol