Erosie van de hiërarchie en heilig begin  
Home > Thema's > Kerk zijn > Religies en levensbeschouwingen > Andere onderwerpen > Erosie van de hiërarchie en heilig begin
Gérard van Tillo
9/7/07

Erosie van de hiërarchie en heilig begin

Sinds de helft van de vorige eeuw is het idee van hiërarchie aan slijtage onderhevig. Gaandeweg is er geen sprake meer van een maatschappelijke structuur waarin de machts- en zeggenschapsverhoudingen eenduidig zijn. Wat zich aftekent is een netwerksamenleving waarin de verhoudingen meer diffuus zijn. Het woord hiërarchie, hiera archè, betekent letterlijk ‘heilig begin’. Het brengt tot uitdrukking, dat de waarde van zaken bepaald wordt door de oorsprong ervan en de mate waarin ze daarmee verbonden blijven.

Volgens de kerkelijke traditie ligt de oorsprong van alles in God. Kerkelijke en wereldlijke hiërarchie verwijzen naar Zijn zijnshiërarchie. Maar vanaf de 18de eeuw werd het begrip ‘hiërarchie’ gaandeweg meer een aanduiding van een bureaucratisch-functionalistisch rangenstelsel binnen een organisatie, en in de 20ste eeuw werd het een synoniem van ‘rangorde’ in het algemeen. De katholieke kerk presenteerde zich echter als een organisatie waarin de uiterlijke structuur een diepere betekenis heeft. In de jaren ’60 kwam de gedachte aan een hiërarchie die een verband zou garanderen met een heilige oorsprong nog meer onder vuur te liggen.

Teloorgang van het heilig begin

De erosie van de hiërarchie lijkt samen te hangen met de problemen die wij hebben met de verbinding tussen een vaste ordening van de dingen en God. In de moderniteit wordt de ordening van de maatschappij als toevallig en veranderlijk gezien en in de sfeer van politiek en bestuur opgevat als product van menselijk handelen en uitkomst van menselijke beslissingen. In de 19de eeuw presenteerde de kerk zich daartegenover als een zelfstandige ‘perfecte’ samenleving’ die in haar hiërarchische ordening, ingesteld door Jezus Christus, naar God verwees om zo een tegenwicht te bieden tegen de liberale samenleving.

Volgens de middeleeuwse opvattingen weerspiegelde ook de ware kennis de orde die door God in de werkelijkheid is gelegd. In de late Middeleeuwen doorbrak het nominalisme deze nauwe band tussen God en de menselijke orde, en bereidde zo de dubbele ontdekking voor van de moderniteit.

De eerste moderne ontdekking, verbonden met de filosofie van Kant, is, dat de mens nooit tot het wezen van de werkelijkheid kan doordringen. Deze filosofie legde de fundamentele onzekerheid bloot van het menselijk bestaan en de aporieën van het moderne denken, door Nietsche samengevat in de uitroep “God is dood! God blijft dood! En wij hebben hem gedood!’.

Hier tegenover profileerde de kerk zich halverwege de 19de eeuw als instantie die wel inzicht had in het wezen van de dingen en van de werkelijkheid als geheel, door zich te presenteren als drager van een openbaring van God waarnaar de werkelijkheid verwijst zonder God te onthullen. Tegenover de moderne onzekerheid representeerden de neothomistische filosofie en de neoscholastieke theologie de mogelijkheid tot een gelovige zekerheid te komen van God die de werkelijkheid doordrenkt. In de kerk en de haar toevertrouwde openbaring wordt de goddelijke waarheid voor de mensen kenbaar. Deze neoscholastieke opvatting was ook modern doordat zij ervan uitging dat de mogelijkheid de verwijzende ordening waar te nemen afhankelijk was van een bepaalde, in dit geval een gelovige, visie op de werkelijkheid.

Het moderne denken deed echter nog een tweede ontdekking. Het is niet alleen subjectief, maar voorzover het kan doordringen in de werkelijkheid legt het daar geen orde, maar eerder willekeur en wanorde bloot. Het beslissende van de evolutietheorie is bijvoorbeeld, dat Charles Darwin erin slaagde de ontwikkelingen in de natuur te verklaren op basis van een chaotisch proces dat niet door een wet, regel of een ander ordenend principe geleid wordt.

Op vergelijkbare wijze stuitte de psychoanalyticus Sigmund Freud op de irrationaliteit van de menselijke geest, en de natuurwetenschappers aan het begin van de 20ste eeuw  op de onzekerheid die met kwantummechanica samenhangt. Dit alles maakt het verbinden van God met de natuur niet onmogelijk, maar die verbinding kan niet meer lopen via een fundamentele orde in de werkelijkheid waarvan God het fundament zou zijn.

Negatieve theologie

Maar niet de wetenschappelijke ontwikkelingen, maar het cultureel bewustzijn lijkt beslissend voor de erosie van de hiërarchie. Want filosofie en wetenschappelijke theorieën zijn ook uitdrukkingen van de cultuur. De  beslissende aanleiding voor de fundamentele wending in het wereldbeeld van de laatste halve eeuw lijkt Auschwitz en alles wat daarvoor staat. De shoah maakt de inherente gewelddadigheid zichtbaar van elke ordening. Een ordening in hoog en laag, goed en slecht, waardevol en niet waardevol blijkt vernietigend te kunnen zijn voor degenen op wie deze negatieve kwalificaties van toepassing worden geacht. Na de shoah is het idee van hiërarchie zelf principieel verdacht geworden.

De erosie van de hiërarchie en de problematiek die dit impliceert worden in de filosofische en theologische reflectie uitgedrukt in een hernieuwde belangstelling voor de negatieve theologie. De negatieve theologie tracht recht te doen aan de wereld van het goddelijke door de ontkenning van alles wat onvolmaakt is. De hernieuwde belangstelling ervoor komt voort uit de ontdekking van het illusoire en gewelddadige van elke ordening die het denken en spreken met zich meebrengt.

De negatief-theologische vraag wordt dan: Hoe kan in menselijke taal, die zelf verbonden is met het ordenende en uitsluitende, gesproken worden over God die buiten alle orde staat en alle uitsluiting doorbreekt? De klassieke negatieve theologie kon God duiden door hem boven onze begrippen te plaatsen. Dit is onmogelijk geworden nu de eigen ordenende aard van de taal het centrale probleem is geworden. Met andere woorden, de orde van de dingen kan niet meer naar God als naar haar oorsprong verwijzen. Hij kan niet meer gedacht worden als heilig begin, maar hoe dan wel?

Hiërarchische kerk

De katholieke kerk wil via de hiërarchisch wijze waarop zij geordend is, verwijzen naar Jezus Christus als haar oorsprong en via hem naar God als haar grond. Sinds het Tweede Vaticaans Concilie heeft het bisschopsambt hierin een sleutelpositie. Uit historisch onderzoek blijkt, dat de bisschoppen waarschijnlijk niet de rechtstreekse opvolgers zijn van de apostelen. In de vroege kerk was er een diversiteit aan leiderschapsvormen, later samengebracht in de drievoudige hiërarchische ordening van bisschop, presbyter (priester) en diaken. Niettemin zijn de bisschoppen volgens Lumen Gentium ‘krachtens goddelijke instelling in de plaats van de apostelen getreden’ als herders van de kerk. Volgens Vaticanum II vervullen de bisschoppen ‘de rol van Christus zelf als leraar, herder en hogepriester, en treden in zijn persoon op’.

Hierin tekenen zich twee sporen van denken over het bisschopsambt af. Volgens de eerste denklijn, die hiërarchisch in sterke zin kan worden genoemd, is de waardigheid van het bisschopsambt gelegen in de oorsprong ervan, namelijk in de roeping van de apostelen, die door de bisschoppen opgevolgd zouden zijn. Maar nog los van de historische problemen erodeert de plausibiliteit van deze visie tegelijk met de erosie van de hiërarchie. Want het is niet goed te verdedigen dat een constante organisatorische structuur de rechtstreekse waarborg zou zijn voor de authenticiteit van de kerk en haar verbondenheid met God en Jezus. Bovendien lijkt deze structuur teveel op de verlichte despotische regimes van de 19de eeuw, in confrontatie waarmee zij in haar huidige vorm ontstond.

In de tweede lijn van denken over het bisschopsambt in Lumen Gentium ligt de nadruk op de authenticiteit van de representatie. In de bisschoppen, bijgestaan door priesters en diakens, is Jezus Christus sacramenteel aanwezig temidden van de gelovigen. In Sacrosanctum Concilium worden de sacramenten in lijn met de katholieke overlevering teruggevoerd tot Jezus Christus als hun oorsprong. Lumen Gentium noemt de kerk als geheel ‘als het ware sacrament’, ‘het teken en het instrument van de innige vereniging met God en van de eenheid met heel het menselijk geslacht’. Dit betekent dat de kerk ‘het geheim van de liefde van God tegelijkertijd manifesteert en realiseert. Sacramenten verwijzen volgens het concilie niet allereerst naar hun oorsprong, maar naar het uiteindelijk sacrament van de Godsontmoeting Jezus Christus.

In deze gedachtengang gaat een theologische revolutie schuil. In Lumen Gentium komt duidelijk tot uitdrukking, dat de kerk er niet voor zichzelf is, maar teken en instrument is van de beweging waarmee God mens en wereld in Zijn eigen leven opneemt. Gaudium et Spes verkondigt in deze lijn, dat de kerk midden in de wereld vorm krijgt en tot stand komt. Zij staat niet eerst buiten de wereld als ontvanger en beheerder van Gods openbaring om zich vervolgens met de wereld te verbinden, maar wordt midden in de wereld door de gelovigen gevormd. Verbonden met de mensheid en haar geschiedenis ontvangen zij een heilsboodschap die aan allen verkondigd moet worden.

Volgens Gaudium et Spes gaat het in de kerk uiteindelijk om de wereld van mensen, waarvan christenen geloven dat zij, door Christus bevrijd van de macht van de zonde, bestemd is naar Gods raadsbesluit te worden omgevormd en tot voltooiing te komen. De belangrijkste taak van de kerk is niet te laten zien, dat haar structuur door God en Jezus gewild zijn, maar dat zij Jezus verlossende boodschap en zijn bevrijdende presentie representeert. De bijzondere taak van de bisschoppen is dat deze boodschap inderdaad wordt verkondigd.

In deze lijn van denken is de aandacht niet eenzijdig gericht op de legitimiteitsvraag, maar gaat met name uit naar de mate waarin dit ambt en de bekleders ervan bijdragen aan het realiseren van de kerk in de geest van Gadium et Spes en Lumen Gentium. Dit denkspoor kan gekarakteriseerd worden als hiërarchisch in zwakke zin, waarbij het overigens wel gaat om ‘hiërarchisch’ in de volle zin, maar in een nieuwe betekenis. Het verzet zich tegen de functionalisering van het leiderschap die in de moderne tijd gebruikelijk is. Het bisschopsambt wordt niet gezien als een vorm van leiding geven aan een gemeenschap die toevallig kerk heet, maar als gericht op de verwijzing naar een transcendentie, die noch de bisschop, noch de kerk in bezit hebben. Ze kan alleen present worden gesteld als altijd ook afwezig, altijd opnieuw komend en daarin nieuw ‘heilig begin’.

Dit zwak hiërarchisch denken biedt een antwoord op de erosie van de hiërarchie in deze tijd. De erosie is niet het zonder meer verdwijnen van elke notie van verwijzing naar het niet direct ervaarbare. Het is in de hedendaagse cultuur niet zo, dat de namen en woorden die verwijzen naar de bron en het doel van de werkelijkheid er niet of niet meer zouden zijn. Maar ze ontbreken ons, we missen ze. Juist in dit gemis, in de woorden, gebaren en personen die dit gemis thematiseren en present stellen, blijft hun verwijzende kracht in een nieuwe vorm behouden.

Het maakt de verwijzing wel onbestemder. De zekerheid dat zij uiteindelijk gericht is op een krachtige en funderende presentie die onze werkelijkheid samenhoudt is verdwenen. In plaats daarvan wordt de verwijzing een ruimte waarin wat de schepping draagt en de menselijke geschiedenis uitzicht geeft, kan oplichten en kan aankomen. Dit moet wel gezien en benoemd, ontvangen en verkondigd worden. Dit is de taak van de kerk. De bisschop moet erop toezien dat de kerk deze taak blijft vervullen en daarin een voorganger zijn.

Sacramentele presentie van het heilig begin

Het zwak hiërarchisch denken is slechts één aspect van de revolutie die tijdens Vaticanum II in de rooms-katholieke kerk plaats vond. De kern van die revolutie is, dat de wereld niet langer theologisch vanuit de kerk bekeken wordt, maar de kerk vanuit de wereld. Niet de kerk is van God en dat straalt uit naar de wereld, maar de wereld is van God en dat verdicht zich in de kerk. Met name de theoloog en historicus Chenu heeft tijdens het concilie druk uitgeoefend om de kerk te laten loskomen van haar ingekeerdheid in zichzelf en te richten op het lezen van de tekenen van deze tijd. Met de encycliek Gaudium et Spes werd dit streven beloond. Maar de strijd tussen de kerk en de tekenen van de tijd ging onverminderd door.

Tijdens het pontificaat van Johannes Paulus II vond tegenover de revolutie van Gaudium et Spes een contrarevolutie plaats, die met name zichtbaar wordt in de encycliek Fides et Ratio uit 1998. Hierin wordt het bijeenhoren benadrukt van geloof en rede, van christelijke theologie en filosofie.  De wereld, en met name de filosofie, worden er in opgeroepen zich met de kerk en de kerkelijke theologie te verbinden. Johannes Paulus II roept de filosofie op denken en cultuur vorm te geven door te blijven opwekken tot het zoeken naar waarheid. Vervolgens wordt het christelijk geloof gepresenteerd als werkelijke vervulling van dit verlangen en het binnenvoeren van mensen in de ruimte van de waarheid.  Een verkeerd gebruik van de rede kan mensen buiten de ruimte voeren van de verbondenheid met God, een juist gebruik kan daarentegen wijzen op het christelijk en katholiek geloof als waarachtige ruimte van de waarheid.

Volgens Fides et Ratio heeft de filosofie geen eigen taak, maar staat geheel in dienst van de visie van de encycliek op geloof en theologie. Om het christelijk geloof te kunnen presenteren als waarheid heeft de theologie volgens Johannes Paulus II een samenhangende filosofie nodig over mens en wereld, en vooral over het zijn. Hoewel de encycliek niet één filosofie wil opleggen, verschijnen vanuit deze visie de moderne en postmoderne vormen van filosoferen als verval, omdat zij niet gericht zijn op echte metafysische waarheid en zekerheid. De encycliek sluit aan bij het theologisch en daaruit voortvloeiende filosofisch denken vanaf de kerkvaders tot en met de scholastiek.

Massief plaatst Fides et Ratio de traditionele opvatting van een voor iedereen en altijd geldende waarheid tegenover het idee dat instemming een zaak is van persoonlijke voorkeur (subjectivisme) of dat filosofisch inzicht aan de eigen tijd en cultuur gebonden is (historicisme). Naar katholieke opvatting kan waarheid alleen objectief zijn. Niet de verscheidenheid aan opvattingen, maar alleen de waarheid is dienstig aan de theologie. Dit gaat in tegen Gaudium et Spes, dat mensen juist temidden van deze verscheidenheid aan opvattingen moeten worden aangesproken door de waarheid die hen vrijmaakt. De verscheidenheid van opvattingen is volgens Gaudium et Spes fundamenteel in die zin, dat zij zelf een teken van de tijd is.

Fides et Ratio is doof en blind voor de erosie van de hiërarchie, ondanks dat daar goede redenen voor zijn. Door de verscheidenheid aan opvattingen irrelevant te verklaren blokkeert Fides et Ratio wat de encycliek zelf de taak van de theologie noemt, namelijk het verstaan van de kenosis, de ontlediging van God in het leven en de dood van Jezus van Nazareth als Christus. Deze impliceert een goddelijke overlevering aan en een goddelijke verbintenis met mensen in hun concrete historiciteit. Een theologie die dit serieus wil nemen zoekt en vindt de waarheid temidden van en in open confrontatie met de verscheidenheid aan opvattingen van mensen.

Hierin vervult zij een taak in de kerk als sacrament, d.w.z. als teken en instrument van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht. Volgens Fides et Ratio heeft de rede het geloof, de filosofie de theologie, en de wereld de kerk nodig om in opvattingen van mensen de presentie te zien van de waarheid. Gaudium et Spes suggereert juist, dat het sacramentele karakter van de waarheid het mogelijk maakt dat zij zich verbindt met het nederige en verwarrende bestaan van mensen.

Als in de documenten van het Tweede Vaticaans Concilie de katholieke kerk ‘als het ware een sacrament’ genoemd wordt, en de bisschopswijding als een sacrament wordt beschouwd, wordt de relatie van de bisschoppen tot de kerk en van de kerk tot de wereld in verband gebracht met de relatie van God tot de wereld en de kerk, zoals die zichtbaar is geworden in Jezus Christus. Dit betekent dat niet de verhevenheid van de kerk boven de rest van de wereld en de verhevenheid van de bisschoppen boven de ander gelovigen weerspiegelingen zijn van de verhevenheid van God als bron van al het goede, alle autoriteit en alle waarheid. De kerk representeert Gods leiderschap over de wereld en de bisschop representeert Gods leiderschap over de kerk door een fundamentele verbondenheid met respectievelijk de wereld en de kerk.

De kerk verbindt zich met het zoeken van heilzame en verlossende gemeenschap in de wereld. Zij representeert de God en diens Gezalfde die zij verkondigt als het steeds nieuwe begin van deze gemeenschap. De bisschop representeert voor deze gemeenschap God en diens Gezalfde, wanneer hij haar weet te openen voor een nieuwe weg in de toekomst. In deze visie is de sacramentaliteit van het bisschopsambt gelegen in het feit dat de bisschop steeds weer kerk doet ontstaan uit diffuse vragen en visies, menselijke angsten en strevingen. De bisschop herinnert de kerk eraan, dat zij hiërarchisch is en zichzelf opnieuw hiërarchisch maakt door zich te realiseren en temidden van de wereld zichtbaar te maken dat haar heilige, steeds nieuwe begin buiten haar ligt en temidden van deze vragen, visies, angsten en strevingen ontvangen kan worden.

Theologie en hiërarchie

Preken is bij uitstek de taak van de bisschop. Hiermee geeft hij leiding aan het zoeken naar de waarheid. Ook moet hij de gelovigen bewustmaken van wat zij zoeken, wat zij gevonden hebben en hoe zich dit verhoudt tot het zoeken en vinden van voorgaande generaties en van andere mensen in deze tijd. Na de erosie van de hiërarchie moet het contact met God als heilig begin steeds opnieuw gerealiseerd worden. Dat de bisschopswijding sacramenteel is, brengt tot uitdrukking dat het hier gaat om een taak waarvan het welslagen buiten de menselijke macht ligt. Deze taak op zich nemen is zich vertrouwvol toevertrouwen aan God. Bij de bisschopswijding in de rooms-katholieke kerk wordt gebeden om de geest van leiderschap als belichaming van de geest van Jezus. Zo drukt de bisschopswijding de navolging uit van de ontlediging, de kenosis, die de zending tot bisschop betekent.

In deze zending delen theologen. De laatste decennia hebben theologen vooral de nadruk gelegd op de zelfstandigheid van de theologie ten opzichte van het kerkelijk leergezag en op haar eigenheid als academische discipline. De theologie is niet van de kerk, maar van de wereld. Hiermee wordt haar vrijheid onderstreept en duidelijk gemaakt dat de theologie geen rationalisering of onderbouwing betekent van een vaststaande kerkelijke leer of ideologie. Anderzijds wordt ook uitgedrukt hoe de theologie dan wel kerkelijk is: door te delen in de kerkelijke opdracht de ontledigde waarheid te vinden als begin van een nieuwe wereld en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont.

Deze tekst is een door dr. Gérard van Tillo gemaakte samenvatting van hoofdstuk 13 uit het boek Metamorfosen, Over religie en moderne cultuur (Uitg. Klement, Kampen, 2006) van dr. Erik Borgman en met toestemming van de auteur hier geplaatst.


Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Andere onderwerpen" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol