Réponse du Maître des Domincain  
Home > Thema's > Andere onderwerpen "Kerk zijn" > Antwoord van de Magister der Dominicanen
Vertalingen: Nederlands English Deutsch Français Español 

Antwoord van de Magister der Dominicanen

 

                                               

FRATRES ORDINIS PRÆDICATORUM
Curia Generalitia

Rome, 7 januari 2008
Feest of St. Raymundus van Peñafort, o.p.

 

Prot. n. 17/08/28 PO

Aan allen die het document Kerk en Ambt, gepubliceerd door de Nederlandse dominicaanse provincie, hebben ontvangen.

Vanwege de magister en de generale curie van de orde van de predikbroeders.

Begin september 2007 heeft de dominicaanse provincie van Nederland een brochure “Kerk en Ambt” gepubliceerd en aan alle parochies van Nederland verstuurd. Verder werd deze brochure verspreid buiten Nederland door de nieuwsmedia en internet. Deze brochure heeft vele verschillende reacties opgewekt in de hele wereld.

Ten gevolge hiervan vindt de generale curie van de orde, na gesprek met onze Nederlandse broeders, het noodzakelijk een officieel antwoord van onze stelling te formuleren. Terwijl wij meeleven met de zorg voor het tekort aan gewijde priesters voor de dienst aan het volk van God, zijn wij niet van mening dat de oplossing die onze broeders voorstellen overeenstemt met de constante en authentische traditie van de katholieke kerk. Bovendien menen wij dat het niet tot hun verantwoordelijkheid hoort om op te roepen tot een pastorale actie die ingaat tegen de praktijk van de kerk.

            Het hierbij ingesloten antwoord, door pater Hervé Legrand, o.p., gewoon hoogleraar aan het Institut Catholique van Parijs en bekend als een Frans ecclesioloog, deelt hierbij het officiëel standpunt van de curie van de orde mee. Terwijl wij deze bijdrage aanzien als een kritiek op het standpunt dat onze Nederlandse broeders, zijn wij bereid om na te denken over alternatieve oplossingen voor de zware problemen waarmee Nederland en andere delen van de kerk te maken hebben. Toch dient een zoeken naar een oplossing te gebeuren binnen het geloof van de kerk en daarbij ook hen insluiten, die hiervoor de eigen en gewone macht zowel binnen de orde als binnen de kerk hebben.

            Hoogachtend,

r. Carlos A. Azpiroz Costa, o.p.
magister van de orde
en de generale raad van de orde der predikbroeders

 

Convento Santa Sabina (Aventino) – Piazza Pietro d’Illiria, 1 – 00153 ROMA
( +39 06 57940 555 - FAX  +39 06 5750675 – e-mail secretarius@curia.op.org

 

De tekst van de Nederlandse provincie over

“Gewijde ambten en eucharistie”.

(Ecclesiologische lezing opgesteld door Hervé Legrand o.p. op vraag van de magister van de orde)

 

Ten aanzien van het zeer grote tekort aan priesters in de kerk van Nederland, heeft de dominicaanse provincie op officiële wijze aan de 1300 parochies van het land een rapport gestuurd dat hen aanspoort de eucharistieviering te laten voorgaan door niet gewijde christenen (“We urge parishes to act in this way” p.29) en dit in het geval de bisschop zou weigeren de christen man of vrouw te wijden, die hiervoor aangewezen werd door de parochianen.(1)

Dit rapport werd gevraagd door de provinciaal en zijn raad en door hen “aanvaard” en ook verspreid. Het bevat een inleiding die erop wijst dat de tekst “niet bedoeld is als een richtlijn of leerstelling, maar als een bijdrage tot een vernieuwde en verdiepte discussie” (p.6). Zo geformuleerd vraagt deze precisering twee bedenkingen van de kant van iedere aandachtige lezer.

Eerste bedenking. Deze precisering was noodzakelijk want, met of zonder de hulp van zijn raad, heeft de provinciaal van een kloosterorde, als zodanig, geen bevoegdheid noch verantwoor­delijkheid om richtlijnen te geven aan alle parochies van een land(2), en noch minder om hen aan te bevelen tegen de gewone leer van de katholieke kerk in te gaan. Het is natuurlijk wel gerechtigd, een debat voor te stellen om in te gaan op een ernstig probleem, dat slecht wordt opgelost. Het kerkelijk recht verzekert deze vrijheid aan de katholieken(3) en het maakt dit in bepaalde gevallen zelfs tot een plicht(4). Het Nieuwe Testament moedigt mensen aan hun eigen meningen te onderwerpen aan het oordeel van de andere christenen: “Ik spreek tot verstandige mensen” schrijft Sint-Paulus aan de Korintiërs en hij aarzelt niet eraan toe te voegen: “vorm uw eigen oordeel over wat ik ga zeggen”(5),  en wel in een discussie over het Avondmaal van de Heer. Zijn raad aan de Tessalonicensen is ook bekend: “Blus de geest niet uit, kleineer de profetische gaven niet, keur alles, behoud het goede. Houd u ver van alle kwaad.”(6)

Tweede bedenking. Men is verwonderd dat de provinciaal en zijn raad de kwalificatie van ‘uitnodiging tot de dialoog’ geven aan een rapport dat in feite oproept tot het scheppen van een voldongen feit.  Zij verwachten hiermee het niveau van de discussie te verdiepen, terwijl het rapport zich reeds op het stadium van het handelen situeert. Bovendien, hoe kan men oproepen om de eucharistie te vieren op een manier die ingaat tegen de katholieke leer, zonder enig precedent in de traditie? De maaltijd van de Heer is inderdaad niet alleen een van de zeven sacramenten. Het is het belangrijkste ervan en zelfs het sacrament van de eenheid van de chris­tenen. Hoe kan men dan geloven dat zulke verspreiding (van de tekst) in geen geval een doctrinele stellingname is? Indien het niet hypokriet of tegenstrijdig is, dan hoort deze methode minstens tot de paradoxale communicatie(7).

Nu het debat rond deze methode is gelanceerd, past het dit te voeren volgens duidelijke en bruikbare regels. Daartoe wordt hier een kritische analyse van het rapport voorgesteld vanuit het gezichtspunt van de regels van de communicatie. Deze veronderstellen dat allen, die erbij betrokken zijn, kunnen worden gehoord. Daarbij worden methodes gebruikt die het mogelijk maken de naar voren gebrachte problemen met de grootst mogelijke duidelijkheid te behandelen en met respect voor de verschillende vereiste competenties. Indien dit niet het geval is, zal men vruchteloos bepaalde overtuigingen tegenover andere plaatsen, en zal er uiteindelijk een algemene frustratie ontstaan, zonder enige baat voor een toestand die haar nood uitschreeuwt.

I. De pastorale ontreddering van de Nederlandse Bisdommen rechtvaardigt de noodkreet van de auteurs van deze tekst: Het is een kreet van een katholiek geweten.  Dit moet erkend worden, onafhankelijk van de intrinsieke waarde van de theologische en pastorale argumentatie.

De statistieken die vermeld staan in het rapport en waar­van ik de juistheid niet heb onderzocht, maken een sterke indruk. Men kan eruit onthouden dat in het bisdom Groningen de helft van de zondagsvieringen gehouden worden zonder aanwezigheid van een priester. In het bisdom Den Bosch waren er in het jaar 2004 95 eucharistievieringen minder dan in het jaar voordien en waren er 50 woord- en communie­diensten bijgekomen(8).

Het rapport wijst ook op een steeds armer begrip van de liturgische en ecclesiologische werkelijkheden op theologisch vlak. Men is nog ver af van het klimaat waarvan het bekende antwoord van de priester Saturninus getuige is. In de tijd van Diocletianus bracht hij, tegen het keizerlijk verbod in, de christelijke gemeenschap op zondag samen, ook al wist hij dat dit zijn veroordeling tot de doodstraf meebracht. “Wij hebben in het volle besef het dominicum gevierd… Sine Dominico esse non possumus(9). Thans richten de discussies zich op de bevoegd­heid: wie heeft de macht om te consacreren? Wie heeft de macht om de bedienaars aan te duiden? Of over het statuut van de bedienaars: kunnen zij gehuwd zijn? Moeten zij celibatair zijn? Mannen? Vrouwen? Enz.

De beschreven pastorale en theologische situatie lijkt even verward te zijn als in de eerste eeuwen van de reformatie van de 16e eeuw. Ten minste dat heb ik zo aangevoeld.

Men begrijpt dan ook dat, op vraag van het provinciaal kapittel, de provinciaal en zijn raad het op zich hebben genomen een noodkreet te slaken omdat de situatie zo ernstig is. De magister van de orde en zijn raad hebben akte genomen van de situatie die hen daartoe heeft gebracht, maar tegelijk hebben zij hen vragen gesteld over hun rapport, waarvan zij de inhoud niet kunnen goedkeuren.

*

Deze analyse zal er een zijn van een theoloog, die vooral heeft nagedacht over de theologie van de kerk, een praktische en dogmatische discipline. Het provinciaal kapittel vroeg: “een commisie of een werkgroep van deskundigen…om de theologische aspecten van de vraag te onderzoeken”(10). Het lezen van de 25 bladzijden van hun rapport laat nochtans de indruk na van een reëel tekort aan kritische zin (II), weinig bekommerd om de wetten van de communicatie. De doctrinele uitspraken lijken veel te massief, als men ze vergelijkt met de mogelijkheden die de theologie biedt (III).

Deze twee zwakke punten zullen beletten dat het rapport zijn doel bereikt. Wij willen zeggen waarom.

 

II. Onvoldoende kritische reflectie

Om pastorale stellingnamen die ver uit elkaar liggen nader bij elkaar te brengen, moet men de theologische argumentatie verbinden met de kunst van de communicatie. Men kan niet blijven staan bij algemene ideeën, die niet gestaafd zijn. Indien men niet kritisch is bij het gebruik van begrippen (conceptualité), dat de complexiteit van de realiteit respecteert, zal men niet gevolgd worden.

2.1.    Ontbreken van een kritische ‘conceptualiteit’ (“Begrifflichkeit”)

Het hele rapport is geouwd rond de tegenstelling tussen de basis en de hiërarchie. Kan men zonder enig voorbehoud vasthouden aan een zo algemene en zo eenvoudige idee?

Op de 21 bladzijden vindt men:

-         28 keer de term “officiële gezagsdragers(of de synoniemen : “kerkelijke leiding, kerkelijke overheid, enz). Twee bemerkingen dringen zich op bij de herhaling van deze woorden:

1°) Bijna zonder uitzondering worden deze termen pejoratief gebruikt. Het gezag ziet zich gelijkgesteld met blokkering (Engelse tekst: p.10, einde 2e §), verboden (Engelse tekst: p.10 einde §), obstakel (Engelse tekst : p. 12 1e lijn), onmogelijkheid  (Engelse tekst: p.12, laatste lijn), enz.

2°) Bovendien wordt verondersteld dat de christenen, die aangeduid worden als “officiële gezagsdragers” allen akkoord zijn over alles. Dit is weinig waarschijnlijk. Zij krijgen zelden een persoonlijk karakter. Eenmaal wordt een bisschop als zodanig aangeduid (p.7). Zij zouden systematisch de “gemeenschappelijke geloofservaring”faith community experience” ont­kennen. Deze ervaring wordt daarentegen, gewaardeerd alsof het in principe altijd gelijk heeft. Inderdaad

-         22 keer stelt het rapport het hogere (official authority), dat altijd negatief, is tegenover het lagere (“below”; “grassroots”, “faith community level”), dat altijd positief is.

Deze 50 keren in 21 bladzijden (meer dan twee keer per bladzijde) herhaalde tegenstelling zal in het onderbewustzijn van elke lezer doordringen. Zij zal niemand aanmoedigen om een dialoog te zoeken met de “officiële gezagsdragers”, wat nochtans het doel is dat het provinciaal kapittel nastreeft.

Eerste tekort : Het rapport brengt a priori  een deel van de gesprekspartners in diskrediet. Helpt het rapport zo om de dialoog met allen op gang te brengen, dat het provinciaal kapittel vroeg?

Los van de bedoeling van de redacteurs, geeft het rapport het woord niet aan iedereen. De geciteerde enquête (“soundings” p. 15) zegt niets over haar methode, over de samenstelling van de ondervraagde groep personen en vermeldt ook geen enkel getal. Indien men dan toch de “basis” voorstelt als “globaal” gunstig voor alle doelstellingen van het rapport, zonder enig onderscheid, zal dit het scepticisme oproepen van ieder gemiddelde kritische geest en zal dit een open dialoog(11) niet bevorderen.

Daarbij komt, het werd reeds opgemerkt, dat het rapport de bisschoppen als zodanig diskwalificeert: anonieme bestuurders en legalisten, ver verwijderd van de geloofszin van de gelovigen. Zij kunnen alleen “verbieden, blokkeren, tegenwerpingen maken en alles onmogelijk maken” (zie de getallen hierboven vermeld). Zullen zij, als zij zo behandeld worden, nog zin hebben om hun gesprekspartners te ontmoeten? In termen van de communicatiewetenschap: als men zichzelf onmogelijk maakt door wat men vraagt, stelt men een “self-fulfilling prophecy” in de plaats!

Men is ver weg van de wens van het provinciaal kapittel : “een open dialoog te scheppen waaraan alle belang­heb­benden kunnen meedoen(12)

Tweede tekort : Door aan de “basis” alle kwaliteiten toe te kennen, die men vroeger aan de “top” toekende,  stelt het rapport er zich mee tevreden de problematiek, die men bestrijdt, om te keren, zonder te helpen om die te overstijgen.

Het rapport betreurt de tegenstelling tussen de basis en de hiërarchie(13), maar het geraakt er niet uit los. Het is alsof men de zandloper heeft omgedraaid, maar hetzelfde zand blijft er lopen!

Men kan dit staven: De “kerk van onder” wordt 22 keer vermeld en steeds positief  terwijl van  28 verwijzingen naar “de kerk van boven” er 24 negatief  zijn en slechts 4 keer positief. De enige leerstelling die men van Vaticanum II ter sprake brengt is dat door de huidige volgorde van de hoofdstukken 2 en 3 van LumenGentium”, de kerkelijke piramide is omgekeerd. Zou deze eenvoudige omkering kunnen volstaan om  “te komen tot een vernieuwde en verdiep­te discussie”(14) , een vraag van het provinciaal kapittel.

Derde tekort : Een systematische, maar weinig realistische opwaardering van de deug­den van de basis.

Enige vertrouwdheid met de menselijke wetenschappen, had het rapport ervoor kunnen behoeden aan de “basis” een vertrouwen toe te kennen, dat meer lijkt op een mening (croyance) of een ideologie dan op een wetenschappelijk onderzoek, dat steunt op de geschiedenis en de sociologie.

De echte geschiedenis toont dat de basis de wetenschappelijke vooruitgang (die van Darwin en Pasteur), de technologische vooruitgang (verwerpen van de machines), de sociale vooruitgang (afwijzen van de algemeen leerplicht of de sociale bijdragen) kan afwijzen. Dezelfde houding blijkt ook waar te zijn op het gebied van de kunst (bijv. in de schilderkunst), of van de politiek (populisme, vreemdelingenhaat)…

In het leven van de kerk kan men ook gelijklopende houdingen zien: afwijzen van de wetenschappelijke exegese of de neiging naar het wonderbaarlijke (pseudo-verschijningen). Men ziet zelfs ergere zaken. Door zich zonder enige terughoudendheid te laten leiden door de democratie, werd het Duitse lutheranisme naar de afgrond geleid. Door eraan te herinneren dat het christelijk geloof niet mocht verward worden met de meningen van de basis, zelfs als die de meerderheid vormen, hebben K. Barth, D. Bonhöffer en anderen de eer de bewaard door de belijdende kerk (“Bekenntniskirche”) te doen ontstaan.

Door de basis zo op te waarderen, vertoont het rapport een blinde vlek op het vlak van de sociologie van de kennis, dat zijn “parallel” vindt in de manier waarop het rapport het onderricht van Vaticanum II voorstelt, namelijk alsof de leken het Volk van God zijn, terwijl dit ook altijd het episcopaat insluit.

Er moet, als het over communicatie gaat, nog een vierde tekort onder de aandacht worden gebracht.

Vierde tekort: de tekst brengt te veel vragen van verschillende aard bij elkaar, met het te voorziene effect dat geen enkele een antwoord zal krijgen.

Op het einde spreekt het rapport het volgend normerend criterium uit om uit de crisis te geraken: “Of zij (= de voorgangers van de lokale eucharistievieringen) vrouw, man, homo of hetero, gehuwd of ongehuwd  zijn, doet niet terzake”(15)

Vermits het rapport uitnodigt tot een broederlijk debat, laten wij dat voeren. Het is inderdaad  belangrijk in zo’n crisissituatie criteria voor een oplossing te vinden. In hun verlangen trouw te zijn aan hun roeping als predikbroeders kiest het rapport voor een houding, die men “profetisch” kan noemen, concreet voor een strijdlust, die elk vooroordeel wil overwinnen, een strijdlust die in de hedendaagse media zeer verspreid is, in het Westen, moet men daarbij zeggen. Daar worden de archaïsmen van de katholieke cultuur aangeklaagd met al haar onrechtvaardige, arrogante of kwetsende houdingen ten aanzien van gehuwden, vrouwen en homoseksuelen. Laat het zo zijn, maar laten wij debatteren over de methode die erin bestaat a priori zo’n normatief criterium te formuleren.

Eerste punt in het debat : 1°) zo’n houding is in tegenspraak met het doel dat het provinciaal kapittel uitsprak, nl: “een open dialoog te willen scheppen waaraan alle belang­heb­benden kunnen meedoen”.

Door te beslissen dat dit het criterium is dat men moet gebruiken, vraagt men met aandrang aan zijn gesprekspartners om het criterium te aanvaarden en niet om erover te discuteren! De tekst mengt bovendien voortdurend analyse en normering(16). Ervaring en profetie zijn noodzakelijk en wettelijk. Maar het door elkaar mengen van beide stelt een vraag: kan men gelijkertijd expert, militant en beslissende persoon zijn?

Zonder Max Weber gelezen te hebben weet men dat dit niet mogelijk is. De regeringen vermijden gewoonlijk een landbouwer tot minister van landbouw te benoemen! Indien men werkelijk een open dialoog wil, is het nodig dat de deskundigen, de voorvechters en de personen die beslissen gaan samenzitten aan eenzelfde ronde tafel. In het rapport daarentegen neemt het militante woord het hele terrein in, met het risico, dat vooraf te zien was, in de woestijn te roepen! Zulke regels van de sociale communicatie dringen zich op zelfs aan predikbroeders.

Tweede punt in het debat : Communicatie van deze aard, die “profetisch” allerlei heterogene elementen samenmengt, programmeert haar eigen mislukking als men in termen van actie spreekt, en vertraagt daarmee het mogelijk te bereiken goed in naam van een ideaal waarvan men weet dat het onmogelijk is.

De auteurs van het rapport hebben ook aandacht voor communicatie en hebben dus toegang tot de Angelsaksische media. Zij zijn dus geïnformeerd over de reële gevolgen door de wijding van een homoseksuele bisschop in de episcopaalse kerk van de Verenigde Staten van Amerika: op nationaal vlak de oprichting van nieuwe, afgescheurde en met elkaar concurrerende bisdommen; op wereldvlak: de breuk van de Anglicaanse communio. Hoe kon de anglicaanse kerk van Nigeria, de talrijkste van de wereld, aanvaarden te leven in volle ‘communio’ met deze homoseksuele Amerikaanse bisschop, in een land waar de Islam, veruit de meerderheid in het land, zwaar fundamentalistisch is? Een wereld-communio te zijn is een zeer belangrijke christelijke inzet: kan die bereikt worden als de ambtsdragers van de gemeen­schap oorzaak worden van een schisma? Bovendien heeft een dergelijke strijd tegen de homofobie, die wordt aangevoeld als onlosmakelijk verbonden met het westers cultureel imperialisme, die homofobie juist niet versterkt in vele streken van de wereld? Uiteindelijk houden degenen, die zich isoleren in hun schisma, ermee op nog de mogelijkheid te hebben om de grote anglicaanse gemeenschap te beïnvloeden. Kan het behaalde resultaat de “militanten” verheugen? Komt het overeen met hun intenties?

Keren wij terug naar ons onderwerp. Bij het uitspreken van een criterium dat de wijdingen van gehuwde mannen, vrouwen, homoseksuelen samenvoegt kenden de auteurs dit precedent, dat een schoolvoorbeeld is. Wie ziet niet in dat het rapport op die manier de reële mogelijk­heid vermindert om gehuwde christenen te wijden? Draagt het willen dat alles verandert, er niet toe bij dat niets verandert? Op het vlak van het handelen, kent iedereen reeds het antwoord.

Het rapport gaat verder. Bij zijn betoog om te overtuigen voegt het een oproep tot actie : “Wij pleiten ervoor dat  parochies hierin met meer zelfvertrouwen en durf zullen handelen”(17). Dit komt erop neer deze parochies aan te moedigen om zichzelf te excommuniceren, indien ze tot zulke daad overgaan. En dit, als de heilige Ignatius van Antiochië reeds rond het jaar 120 schreef: “Dat alleen deze eucharistie als legitiem wordt beschouwd, die gebeurt onder het voorzitterschap van de bisschop of van hem aan wie hij hiertoe heeft belast(18) en dat in het jaar 2007 elke katholieke eucharistieviering de lokale bisschop blijft vermelden!

Men ziet het, het rapport loopt niet alleen het risico de polarisatie midden in de Kerk van Nederland erger te maken, maar het neemt ook het risico aan te sporen tot een schisma in het kader van de viering van het sacrament van de eenheid.

Besluit

Op het einde van deze eerste lezing, gemaakt in termen van de communicatie, komen twee besluiten op het dominicaanse vlak naarboven:

1)      Het rapport en de verspreiding ervan zijn geenszins trouw aan de resoluties van het provinciaal kapittel.

Men heeft de vraag niet gevolgd alle betrokken partijen (all interested parties, p 5) bij de dialoog te betrekken. Men heeft geen commissie met experten doen werken, die in staat was tot een “vernieuwde en verdiepte discussie” (p.6), of tot “communicatiestrategie” (p.6). Er steekt niets nieuws in een analyse die de basis tegenover de hiërarchie stelt; het niet kritische vertrouwen dat aan de basis wordt gegeven is niet zeer wetenschappelijk; door expertise en profetische handelingen door elkaar te halen geeft men ook geen bewijs van een beleidsplan.

2)      Het rapport en de verspreiding roepen vragen op leerstellig vlak op omdat zij beroep doen op niet aangepaste methodes van denken en handelen.

De provinciaal van Nederland en zijn raad zijn niet voldoende kritisch geweest over hun methodes van nadenken en handelen. Een vruchtbaar debat met hen moet door dit moment van bewustwording heen. Het zou een vergissing zijn dadelijk “leerstellige argumenten” aan te voeren, zelfs als men dit kan en moet doen. Deze leerstellige argumenten kunnen enkel afgewezen worden door die redacteurs, die de evidentie hebben de goede oplossing voorgesteld te hebben en de vertegenwoordigers te zijn van een open evangelische theologie, tegenover de “autoriteiten” die het evangelie verraden door hun legalistisch institutionalisme en hun culturele archaïsmen. Indien men tot een echt doctrineel debat wil komen, is het belangrijkste te begrijpen hoe de betrokkenen zich hebben kunnen opstellen in dergelijke geestgesteldheid.

III.  De in het rapport voorgestelde doctrinele criteria kunnen niet de basis zijn voor de aan de parochies voorgestelde initiatieven.

Voor het onderzoek over de leerstellige juistheid van de initiatieven die aan de parochies worden voorgesteld, moet men verwijzen naar de besluiten van het kapittel met de vraag dat een “commissie van deskundigen de theologische aspecten van de kwestie bestudeert (p.5) en bijdraagt tot “een vernieuwde en verdiepte discussie” (p.6). Op leerstellig vlak, beant­woordt de huidige tekst, minstens volgens onze mening, niet aan deze vereisten omdat hij te zwak is in een aantal van de afzonderlijke uitspraken (3.1.) en vooral omdat hij zich vergist in de fundering die hij beweert te geven voor de initiatieven die aan de parochies worden aanbevolen: de maaltijd van de Heer te laten voorgaan (célébrer) door een christen man of vrouw, die de bisschop weigerde te wijden (3.2.)

3.1. Het rapport vertoont veel zwakke punten in afzonderlijke uitspraken

Het rapport wilde tegelijk een rapport van “deskundigen” zijn en een appel bestemd voor alle parochies in het land. Is dit misschien de bron van de grote historische simplificaties en een aantal leerstellige beweringen, die enigermate de zaak benaderen? Men kan dit illustreren met wat bovenaan blz. 18 wordt gezegd, wat typisch is voor het geheel.

Men leest er dat men “in de loop der geschiedenis” (sic) gekomen is tot een “piramidale” visie. Deze wordt beschreven in de terminologie van Pseudo-Dionysius die nochtans geenszins de westerse liturgische teksten heeft beïnvloed(19). Ook in de XIIe eeuw heeft hij niet geraakt aan het evenwicht van de bedieningen (ministères) dat door de zalige Guerric d’Igny als volgt beschreven wordt: “Wij moeten niet geloven dat deze deugden, waarover zopas gesproken werd, alleen nodig zijn voor de priester, alsof hij alleen zou consacreren, alsof hij alleen het offer van Christus offerde. Hij offert niet alleen, hij consacreert niet alleen, maar de hele gemeenschap van de gelovigen die rond hem staat, consacreert met hem en offert met hem”(20)

Op dit punt zullen St. Thomas van Aquino en de scholastiek zeker een breuk binnenbrengen, als zij het handelen van de bedienaren begrijpen volgens de aristotelische categorie van causalitas intrumentalis, maar dat komt neer op het uitsluiten van de perspectieven van Dionysius. In feite wordt “de loop der geschiedenis” herleid tot de onmiskenbare invloed van Dionysius op het beeld van de priester van de Franse School, die zich in de XIXe eeuw zal opdringen aan brede katholieke sectoren.

De volgende paragraaf bevestigt twee keer, zeker uit verstrooidheid, dat in de katholieke theologie “de sacramenten alleen kunnen functioneren als zij bediend worden door de gewijde ambtsdragers”(21), want christen vrouwen en mannen mogen dopen in geval van nood en zij zijn de bedienaren van hun eigen huwelijk, warbij de aanwezigheid van hun pastoor de clandestiniteit van hun daad uitsluit. Men staat echter ook driemaal borg voor de idee dat door zijn wijding “de priester een wezenlijke verandering “essentially changed” ondergaat omdat zijn hele persoon en wezen geheiligd worden”. Van deze aard vindt men, natuurlijk, niets bij Thomas van Aquino of in de scholastiek voor wie de genade van de wijding een genade is voor de andere christenen en niet voor de priester zelf: de meest middelmatige handboeken onderwijzen niets anders op de vooravond van Vaticanum II(22).

Het vervolg van de tekst beweert dat “ op deze wijze tussen de leek en de gewijde ambtsdrager aldus een ‘wezenlijk verschil’ ontstaat (comes to being) dat onuitwisbaar is”. Het adjectief  “onuitwisbaar” moet een allusie maken op het feit dat men geen twee maal het doopsel, het vormsel en het priesterschap kan ontvangen, een realiteit die het concilie van Trente verbindt met een “onuitwisbaar merkteken in de ziel”. Maar het (= concilie van Trente) heeft nooit onderwezen dat dit merkteken een ontologische transformatie bij de priester bewerkte(23), wat hier herhaald wordt(24), en wat men vruchteloos zou gaan zoeken in de latere theologiehandboeken(25). Indien zulke misvatting verspreid was bij de volkslagen van sommige Nederlandse katholieken, hadden deskundigen deze moeten verbeteren. In een land dat verdeeld is op confessioneel vlak, nemen zij een protestants vooroordeel voor hun rekening, dat men zelfs in wetenschappelijke encyclopedieën vindt(26).

Men zal tegenwerpen: het is zeker jammer dat de parochianen onjuiste en zelfs verkeerde informaties krijgen. Maar is dit ten aanzien van het basisprobleem dat het rapport naar voren brengt geen “mug uitziften en de kameel doorslikken” (Mt 23,24)?

Juist omdat het basisprobleem van het rapport heel groot is moet men zich verzekeren van de competentie van een goed onderbouwde deskundigheid. Wat voorafgaat heeft getoond dat deze niet van eerste-rang-wetenschappelijkheid(27) is. Men moet constateren dat zij voor het essentiële nog zwaarder tekortkomt.

3.2. Het rapport bewijst met niets zijn centrale bewering, volgens dewelke Vaticanum II en de huidige stand van de theologie een basis geven voor de authenticiteit van een eucharistie die gevierd wordt door christenen, die hiervoor door de parochianen zijn gekozen maar niet gewijd werden door de bisschop.

Men moet de oproep tot handelen, die het rapport afsluit, herlezen. Wij willen, een na een, debatteren over drie essentiële stellingen, die er worden geformuleerd. Indien de eerste stelling aanvaardbaar is, dan zijn de twee andere, die ook niet bewezen worden, niet aanvaardbaar voor de katholieke leer.

1) De deelname van de parochianen aan de verkiezing van gewijde bedienaars is theologisch gewettigd: “Wij pleiten er met klem voor, dat onze kerkelijke gemeenschappen uit hun eigen midden hun eigen voorganger resp. team van voorgangers kiezen” (p.28)

Deze deelname van de leken roept geen enkele theologische moeilijkheid op. Men dient alleen de haalbaarheid en de opportuniteit ervan af te wegen. De geschiedenis toont in ieder geval dat dit een frequente praxis was in de Germaanse landen en in Italië tot aan de Reformatie en zelfs nadien(28). Op dit punt is de algemene beschrijving van het rapport goed (p. 13 in het midden; p. 24 onderaan en p.25 bovenaan). Zij had eenvoudig kunnen insisteren op het feit dat deze keuze deel uitmaakt van het proces naar de wijding: het gekozen zijn heeft nooit volstaan om gewijd te worden. De derde sectie, over de eucharistie, blijft helaas zwijgen over de strikte band tussen de eucharistische en de kerkelijke communio, een absoluut unanieme overtuiging sinds het begin van de kerk. Men verliest er uit het oog dat het Avondmaal van de Heer het sacrament van de eenheid van de kerk is, aangezien men het normaal vindt dat niet christenen eraan deelnemen(29). De aansporing om de eucharistie te celebreren door een christen, die de bisschop heeft geweigerd te wijden, is de klaarste negatie van deze correlatie.

2) Het celebreren van de eucharistie door een christen, die de bisschop niet heeft gewijd gaat in tegen de katholieke leer en blijkt een schismatieke handelwijze te zijn.Op grond van de voorrangspositie van het ‘volk Gods’ boven de hiërarchie (…) mocht de bisschop de wijding weigeren, dan mogen de parochies erop vertrouwen, dat zij toch echt en waarachtig (“real and genuine”) eucharistie vieren (p.28); “Wij pleiten ervoor, dat de parochies hierin met meer zelf­vertrouwen en durf zullen handelen” (p.29).

Het celebreren van de eucharistie buiten de gemeenschap van de kerk en tegen de lokale bisschop in is vanaf het begin verstaan als het begin en een teken van een schisma door St. Ignatius van Antiochië (rond 120)(30), St. Cyprianus (rond 250)(31),  St. Hiëronymus (begin van de Ve eeuw)(32) St. Augustinus (begin van de Ve eeuw)(33), paus Pelagius (midden van de VIe eeuw).(34) Bovendien is het zo dat men sinds een onbekend begin tot op vandaag bij elke eucharistische viering de bisschop van de plaats noemt om dit uit te drukken.

De steun die men beweert te vinden voor de voorrang van het volk Gods boven de hiërarchie in Vaticanum II – het enige argument dat gegeven word om te bevestigen dat een eucharistie, gevierd met een weigering van de gemeenschap van de diocesane bisschop, “echt en waarachtig” is – is helemaal misleidend: men kan geen enkele tekst in deze zin voorleggen. Indien dit het geval was, dan was het debat ten einde.

De werkelijkheid van het volk van God(35) impliceert meteen een ambt dat tegelijk in de kerk is en tegelijk ertegenover staat(36). Indien men dit “in” en dit “ertegenover” schrapt, heeft men de fundamentele sleutel verloren zowel voor de identiteit van de bedienaar als voor die van de gemeenschappen als lokale gemeenschappen.(37)

Een lokale gemeenschap die zou beslissen om de aansporing van het rapport te volgen zou kiezen voor een ecclesiologie die zich afkeert van het volk van God om zich zo te ontbinden in een sekte. Zij zou zich ook afkeren van de reformatorische ecclesiologie, die zeker aan­vaardt, in uitzonderlijke gevallen en bij noodzaak, dat niet-gewijden voorgaan bij het Heilig Avondmaal, maar altijd met een volmacht van het pastoraal gezag en niet tegen deze autoriteit. Geen enkele theoloog, tot welke kerk hij ook behoort, zal in dit rapport de ecclesiologie herkennen van de katholieke kerk of van de orthodoxe kerk: deze beide leggen een onverbreekbare band tussen eucharistische communio en kerkelijke communio. Deze fundamentele band (cf. 1 Cor, 11, 17-34) afwijzen zal niets oplossen. Integendeel deze dringt erop aan dat men pastores wijdt. De parochies aansporen om in die zin te handelen, is gewoon weg een uitnodiging tot een schisma.

3) De oproepen tot actie kunnen niet steunen op Vaticanum II noch op theologische werken. Ten slotte willen wij nogmaals benadrukken, dat deze stelling is gebaseerd op uitspraken van het Tweede Vaticaans concilie en op theologische en pastoraal-theologische vakliteratuur.” (p.29)(38)

Men zal vruchteloos naar een enkele tekst van Vaticanum II zoeken die de door het rapport voorgestelde actie fundeert. Noch de letter noch de “geest” van het concilie wettigen het celebreren van de eucharistie als men in deze daad zelf de gemeenschap met de bisschop afwijst. Lumen Gentium verwerpt dit uitdrukkelijk.(39)

In de bibliografie op het einde, die verwijst naar theologische autoriteiten, zal men vruchteloos zoeken naar een precies en verifieerbaar citaat dat zulk optreden fundeert. Indien pater Schillebeeckx als een hypothese niet uitsluit dat een eucharistie, in afwezigheid van een priester, zou mogelijk zijn in het geval van een extreme nood (vervolging), laat hij deze hypothese in de vorm van een hypothese bestaan.(40) A fortiori bedoelt hij niet dat een leek, aan wie de bisschop geweigerd heeft hem te wijden, wat een zeer verschillende situatie is, zou kunnen voorgaan in de eucharistie.(41)

De parochianen tot wie het rapport zich richt zullen over deze zaak ook dezelfde serieuze eisen hebben als in hun gewone leven: indien een van hen door een zware ziekte wordt getroffen, zullen zij vertrouwen hebben in een arts, die door de faculteit van geneeskunde is erkend; in geval van een juridisch conflict gaat men naar een advocaat, die lid is van de orde van de advocaten, enz. In ons geval, zullen zij zich zeker afvragen of zij echt een voorstel, dat door geen enkele theologische faculteit in de wereld zou onderschrijven, mogen erkennen als werkelijk theologisch.

 

Algemeen besluit

Kan de orde van de predikbroeders, meer dan de faculteiten van theologie, het besluit goedkeuren van een rapport, dat in duidelijke tegenstelling met de katholieke leer, het geheel van de parochies van het land, of zelfs van de gehele wereld, oproept tot handelen over te gaan? Niemand zal erover verwonderd zijn dat de magister van de Orde, die vooraf niet geïnformeerd werd, zijn eigen verantwoordelijkheid opneemt ten aanzien van een zo publiek initiatief en dat zijn gesprekken met het bestuur van de provincie niet zonder gevolg kunnen blijven. Hij zal daarover met zijn raad ook oordelen.

Indien de zaak zonder gevolg blijft, kan men aan het bestuur van de provincie laten horen dat hun noodkreet als zodanig gerechtigd is. Het volstaat niet hun theologische vergissingen naar voren te brengen en hun onhandigheid met de communicatie, zelfs in die mate dat zij een oplossing vertragen voor een probleem dat hen ertoe heeft gebracht zich uit te spreken met een radicalisme, dat men meende krachtig te moeten kritiseren.

Het rapport heeft gelijk te onderstrepen dat niet alle wettelijke theologische consequenties getrokken zijn uit Vaticanum II. Dat spreekt vanzelf. Bovendien is volgens het laatste concilie het actuele statuut van de priesters niet het enig mogelijke: Presbyterorum Ordinis 16 zegt dat

“de volledige en altijd-blijvende onthouding… weliswaar niet van nature door het priester­schap wordt vereist” en spreekt ongeremd zijn lof uit voor de thans gehuwde katholieke priesters (42). In het licht van de laatste zin van het Wetboek van het canoniek recht: (“Het zieleheil moet in de kerk steeds het hoogste recht zijn”) zouden de herders de celibaatswet dus kunnen veranderen, indien zou blijken dat deze de voornaamste oorzaak is van het priestertekort.

Niettemin heeft het versturen van dit rapport aan alle parochies een reëel probleem geschapen. Zulk een handelwijze gaat veel verder dan een oproep tot de katholieke publieke opinie. Op een geenszins zekere basis bevat het een oproep om te handelen met eventueel nog ergere gevolgen. Indien het bestuur van de provincie erkent dat dit meer dan een onhandigheid was, dan kan het rekenen op de hulp van de magister van onze Orde, ver van alle schema’s in de maatschappij, die de religieuze gehoorzaamheid verstaat volgens het model “bevel en uitvoering”. Het zal een broederlijke hulp zijn, waarin de waarheid van Spr 18,19: “Een broeder die door zijn broeder wordt geholpen is als een versterkte stad”(43) juist blijkt te zijn.

In deze denkbare situatie, zou de orde misschien, bij het duidelijk afwijzen van de huidige tekst, openlijk haar bezorgdheid kunnen uitspreken als zij ziet dat zoveel leden van het volk van God blijven rondzwerven als “schapen zonder herder” (Mc 6,34).

Fr. Hervé Legrand o.p.
Magister in de theologie
Ere-professor aan het Institut Catholique de Paris.



(1) Wij citeren de bladverwijzingen van de Engelse vertaling van de tekst van Kerk en Ambt. Men kan erop vertrouwen want zij is het werk van een van een Engelssprekende medebroeder.

(2) Laat staan van de gehele wereld, want het werd in Engelse vertaling, verspreid op internet.

(3) Zie canon 218 : “ Wie zich toeleggen op de gewijde wetenschappen, genieten een gerechte vrijheid om onderzoek te verrichten alsook om hun mening naar wijs oordeel bekend te maken in zaken waarin zij deskundig zijn, met behoud van de verschuldigde volgzaamheid jegens het leergezag van de Kerk.

(4) Zie canon 212 § 3 : Naargelang van de kennis, de deskundigheid en het aanzien dat zij genieten, hebben zij het recht, zelfs ook soms de plicht, hun mening over wat het welzijn van de Kerk aangaat aan de gewijde Herders kenbaar te maken en deze, met behoud van de zuiverheid van geloof en zeden en van de eerbied jegens de Herders, en rekening houdend met het algemeen nut en de waardigheid van de personen, aan de overige christen gelovigen bekend te maken.

(5) 1 Kor 10, 15.

(6) 1 Tes 5, 19-22.

(7) Dit communicatietype, dat te maken heeft met innerlijke tegenspraak, is heel in het bijzonder bestudeerd door P. Watzlawick, zie van deze zelfde auteur, met J. Helmick en D. Jackson, Pragmatics of Human Communication. A Study of Interactional Patterns, Pathologies and Paradoxe,  New York 1967 (Franse vert., Une logique de la communication, Paris, 1972).

(8) In de (Engelse) tekst, onderaan blz 14 en bovenaan blz. blz.15

(9) T. Ruinart, Acta primorum martyrum sincera, Paris 1649, p. 414. Vermelden wij nog dat de bisschopsconfe­ren­tie van Italië een pastorale brief over de zondag volgende titel gaf, cf “Senza la domenica non possiamo vivere” in “Il Regno-documenti  3/2005, 78-80. Zij heeft gelukkigerwijze dezelfde titel gegeven aan het eucharistisch congres, dat de conferentie organiseerde te Bari organiseerde in mei 2005. 

(10) Blz 5 (Engelse tekst)

(11) “create an open,dialogue in which all interested parties might participate”, “think of a strategy to facilitate this open dialogue” blz.5 lijnen 1 en 3 onderaan.

(12) Zie de vorige voetnoot.

(13) Zo stelt men op blz. 13, voorlaatste §  “een gezamenlijke actie van hoog en laag” voor; idem op blz. 14, § 2 : een analoge wens op blz. 19 onderaan; Blz. 25 § 2 spreekt over de deelname van de naburige gemeenschappen aan de wijding van de lokale bisschop.

(14) “renewed discussions on a deeper level”, blz 6, onderaan.

(15) “Those who preside in local celebrations (…) whether they be men or women, homo- or heterosexual, married or unmarried is irrelevant .” (p. 28 bovenaan)

(16) Zo zijn de bladzijden 13-14 zeer normatief, ook al staan ze in het analytisch gedeelte.

(17) p. 29, eerste lijn: “We urge parishes to act in this way with a great amount of self-confidence and courage”. (noot van de vertaler: In het Nederlands staat de tekst zoals in de beschikbare uitgave in het Nederlands.)

(18) Aan de christenen van Smyrna, VIII, 1 (Sources chrétiennes, p. 162-163).

(19) Het is gemakkelijk aan te tonen dat Dionysius de westerse liturgie niet heeft beïnvloed, zie bijv. Benedicta Droste, “Celebrare” in der römischen Liturgiesprache. Eine liturgie-theologische Untersuchung (Münchener Theologische Studien. II Systematische Abteilung, 26.Band), Max Hueber Verlag, München, 1963 besluit haar thesis: “celebrare” is steeds een daad die van nature uit communautair en publiek is”. Of nog  Rupert Berger, Die Wendung “offerre pro” in der römischen Liturgie (Liturgiegeschichtlichen Quellen und Forschungen, 41), Aschendorff, Münster 1965, die aantoont dat de priester niet offert in plaats van de gelovigen, die niet met het volle recht zouden offeren.

(20) Z. Guerric d’Igny, Preek 5 op feest van ‘Opdracht van de Heer’ (Maria Lichtmis) PL 185, 87: “Neque credere debemus quod soli sacerdoti supradictae virtutes sint necessariae, quasi solus consecret et sacrificet corpus Christi. Non solus sacrificat, non solus consecrat, sed totus conventus qui astat, cum illo consecrat, cum illo sacrificat”.

(21) The sacraments… are only effective if they are used (sic) by ordained ministers” p.18. Men leest er ook dat dit “werd ingeschreven in het Wetboek van Canoniek Recht”, en men herhaalt : “daarom is (de gewijde priester) de enige die bevoegd is ‘geldige’ d.w.z. juridisch erkende sacramentele, handelingen te verrichten”.

(22) Volgens St. Thomas van Aquino, Contra Gentiles IV, 74 is deze genade gegeven voor de “opbouw” van de kerk; hij voegt eraan toe dat “de genade van God de bedienaar te hulp komt”. Het zeer representatieve handboek (ik citeer uit de 50e en laatste uitgave) van J.M. Hervé, Manuale theologiae dogmaticae. Nova editio a C. Larnicol recognita.  Parijs 1962, p. 409 vermeldt alleen dat de wijding “een vermeerdering van de genade instort” bij wie reeds de heiligmakende genade bezit; Dit is zo “opdat de gewijde in staat zou zijn waardig de sacramenten toe te dienen.” Hier wordt helemaal niets gezegd over een ontologische transformatie!

(23) Men kan over dit onderwerp de thesis lezen, van voor Vaticanum II, van de Belgische jezuïet, professor in de dogmatica aan het Gregorianum, J. Galot, La nature du caractère sacramentel. Étude de théologie médiévale, Brugge, 1957, namelijk p. 224: “Trente heeft uitdrukkelijk elke bepaling over de natuur van het merkteken willen uitsluiten en veroordeelt geen enkele mening van een school, zelfs die niet van een zuivere verstandelijke relatie (pure relation de raison) voorgesteld door Durandus van Saint Pourçain”. Men leest er ook nog: “ (Trente) laat uitdrukkelijk een verwijzing naar het decreet aan de Armeniërs vallen, omdat zij een bepaalde leer over de natuur en de functie van het merkteken insluit”.

(24) Voor de derde keer, p. 19, 1e lijn: “transferred into a different order of being”.

(25) Cf. supra noot 22.

(26) In de Theologische Realenzyklopädie, beweert C.H. Ratschow (universiteit van Marburg) bij het trefwoord  Amt/Ämter p.611: "Es bleibt im Katholizismus zwischen glaübigen Christen und den Träger des Amtes ein Wesensunterschied (LG 10). Diese ist in den evangelischen Erfassungen des Amtes aber nicht der Fall. (Vert: in het catholicisme blijft er een wezenlijk onderscheid tussen de gelovigen christenen en de ambtsdragers (LG 10). Dit is niet geval in de evangelische opvattingen van het ambt”.) Men vindt dezelfde verkeerde interpre­tatie van Lumen Gentium 10 in L’Encyclopédie du Protestantisme (Ed. Du Cerf, 1995) bij het trefwoord: ”Prêtre”van P.L. Dubied (Neuchâtel), p. 1208.

Zie de tekst van Lumen Gentium: “Het algemeen priesterschap (sacerdotium commune) van de gelovigen en het ambtelijk of hiërarchisch priesterschap (sacerdotium ministeriale seu hierarchicum) zijn weliswaar uiteraard en niet alleen naar rangorde verschillend (licet essentia et non gradu tantum differant). Doch ze zijn op elkaar aangewezen en het ene zowel als het andere heeft op zijn bijzondere wijze aan Christus’ priesterschap deel”. Men kan dit alleen verstaan zoals deze protestanten als men verwart tussen de persoon en de functie, door  “sacerdo­tes(nomen personarum) te lezen, waar Vaticanum II sacerdotium (nomen actionis) heeft geschreven!

(27) De theologen zullen constateren dat de liturgische vernieuwing hier nauwelijks invloed heeft: quasi-afwezig­heid van de epiclese; een onvoldoende precisering tussen een/velen/enkelen (p. 13 de wens dat allen de consecratie­woorden uitspreken is fundamenteel niet verworpen, maar een goede ontwikkeling p.14). Het gefixeerd zijn op het consacreren is gelukkigerwijze als een ambiguïteit aangeduid, maar niet sterk verbeterd hoewel ze het hele onderzoek doorkruist. De reductie van het priesterschap tot het sacerdotale priesterschap wordt zeker betreurd, maar zijn eigenheid als bediening van het Woord en pastoraat is weinig ontvouwd. Men lijkt te laten geloven dat het priester een “lezer is van geldigen missen”.

(28) Cfr. D.Kurze, Pfarrerwahl im Mittelalter, Keulen Böhlau Verlag, 1966. Deze keuze blijft, altijd formeel, bestaan in bv. het bisdom van St-Gallen in Zwitserland.

(29) Zoals men het leest in het rapport op p. 22, als wij het goed verstaan: “The Eucharist (…) is a table which is open for people from different religious traditions”. Men heeft niet geschreven: “christian traditions”.

(30) Cf. de brief aan de christenen van Magnesia 7,2 (Sources chrétiennes 10 bis,  p.101).

(31) Rond 250 schrijft h. Cyprianus: “Denkt hij, die celebreert in oppositie met de bisschoppen, dat hij met Christus is ? (…) wie heeft de stoutmoedigheid om in afkeer van de bisschoppen een altaar op te richten?” L’unité de l’Église 17 Sources chrétiennes 500, p. 224-227); zie ook zijn brief 43,5 “Een ander altaar kan niet worden opgericht, een ander priesterschap kan worden ingesteld buiten het enige altaar, het enige priesterschap”; en brief 73,2, waar hij het schisma van Novatianus beschrijft als “het oprichten van een altaar tegen een ander en het opdragen van onwettige offers”.

(32) “Spreken over een enkel altaar, is als spreken over een enkel geloof, een enkel doopsel, een enkele kerk”, In Isaiam prophetam 5,19 (PL 24, 186).

(33) “Als wij in de eenheid zijn, waarom dan twee altaren in dezelfde stad?”, In Epist. Joh. 3, 7 (PL 35, 2001).

(34) “Er is slechts één enkel lichaam van Christus, een enkele kerk. Een altaar dat gescheiden blijft van het lichaam kan niet echt het Lichaam van Christus consacreren.” (PL 24,14 (ed. Gasso-Battle, p.76).

(35) De dominicaan Y. Congar, die toch enig gezag heeft om Lumen Gentium te interpreteren, verstaat de constitutie over de Kerk duidelijk anders: “De categorie “volk van God” laat toe tegelijk  (cursief van de auteur) te be­ves­tigen de gelijkheid van alle gelovigen in de waardigheid van hun christelijke existentie en de organische of functionele ongelijkheid van de leden” en hij voegt eraan toe: “de idee van het volk van God, hoe rijk die theologisch en pastoraal mag zijn, volstaat niet om op zichzelf de werkelijkheid van de kerk uit te drukken”, “De kerk als volk van God”, Concilium 1, 1965, pp. 24 en 31-32. 

(36) Dit is ook opgemerkt door het rapport p.13 wanneer men de wijding beschrijft als “een samenspel van onder en boven” “combined action of ‘below’ and ‘above’ of, met een iets  gelukkiger woordgebruik, p.25 : “De handoplegging door de leiders van naburige gemeenten brengt de collegialiteit onder de lokale kerkgemeen­schappen creatief tot uitdrukking.”

(37) Kard. W. Kasper bouwt op dit punt het volgende axioma: “Een gemeenschap zonder priester is een innerlijke tegenstelling, een viering van de eucharistie zonder een priester-voorganger is een onmogelijke zaak… Dit geldt ook voor situaties van een extreme nood (…) deze regel geldt met nog grotere reden voor onze situatie van het relatieve tekort aan priesters namelijk dat priesters alleen door priesters kunnen vervangen worden” Sacrement de l”unité. Eucharistie et Église, Parijs, Éditions du Cerf, 2005, p.25 (origineel, Sakrament der Einheit. Eucharistie und Kirche, Freiburg i. B., 2004)

(38) “In conclusion, we would like to emphasize once more that our argument is based on statements of the Second Vatican Council and on publications of professional theologians and pastoral experts which have appeared since this council.”

(39) De dogmatische constitutie over de kerk zegt letterlijk: “Elke wettige viering van de eucharistie staat onder de leiding van de bisschop”. (nr 26).

(40) In de epiloog van de Franse vertaling van zijn boek “Plaidoyer pour le peuple de Dieu” (Pleidooi voor het volk van God), Parijs 1978, erkent hij dat “de bewijslast voor het gegrond zijn van uitzonderlijke eucharistievieringen ligt bij degene die ze als legitiem beschouwt” p.301 en men leest er: “mijn onderwerping aan de Constitutie (Lumen Gentium) is totaal” p.303. Cf. vorige noot.

(41) Misschien wordt zulke stelling uitgesproken door de Nederlande auteurs, maar heeft de Engelse vertaling van het rapport dit niet toegankelijk heeft gemaakt.

(42) PO 16 gaat verder: “Dit heilig concilie spoort al diegenen die als getrouwden het priesterschap hebben ontvangen met alle liefde aan om, volhardend in hun heilige roeping, hun leven volledig en edelmoedig in dienst te blijven stellen van de hun toevertrouwde kudde”.

(43) Deze uitspraak komt zowel in het Oosten als in het Westen herhaaldelijk terug om het synodale regime van de kerk te illustreren. Hij wordt geciteerd volgens de vertaling van de Septuaginta en later van, de Vulgaat:  Frater, qui adjuvatur a fratre, quasi civitas firma et iudicia quasi vectes urbis sunt"; letterlijk: Een broeder die door zijn broeder geholpen wordt is als een versterkte stad en hun oordelen zijn als de grendels van een versterkte stad.

Dit is de officiële vertaling van de brief van de Magister van de Orde der Predikbroeders en van het bijgevoegde document van p. Hervé Legrand (uit de originele Franse versie). 
Publicatie onder verantwoordelijkheid van Kerk Hardop.



Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.

Terug naar "Antwoord van de Magister der Dominicanen" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol