Brief aan p. Prof. Dr. Hervé Legrand o.p.  
Home > Thema's > Ambten > Brief aan p. Prof. Dr. Hervé Legrand o.p.
Vertalingen: Nederlands Deutsch 

Brief aan p. Hervé Legrand

                                                                                                                                                            31 januari 2008

Geachte pater Legrand,

Op de website van Le Monde vond ik uw artikel over het opzienbarende geschrift, dat de Nederlandse dominicanen gepubliceerd hebben over de situatie van de Nederlandse Kerk.  Eerst ging ik ervan uit, dat u het als een intern rapport geschreven had. Het is weliswaar niet vriendelijk, maar onder broeders van dezelfde orde, zo dacht ik, moet een open woord mogelijk zijn, als het de verheldering en het wederzijds begrip dient. Nu heeft de magister van deze orde het echter verzonden en is het door zijn publicatie in Le Monde een openbaar document geworden, en wordt daarmee tot een zwaard dat alle gesprekken teniet doet. In dit perspectief begon ik uw zeer kritisch geschrift te lezen. En waarachtig, om precies te zijn ontdekte ik in uw tekst alle zwakheden en tegenstrijdigheden, die u met massieve woorden aan het document van de dominicanen toeschrijft, en dat liegt er niet om. Heeft u uw eigen tekortkomingen alleen maar op anderen geprojecteerd? Laat u mij enkele punten noemen.

Projecties en paradoxen

Indirect veronderstelt u dat het document ingegeven werd door huichelarij (“Als deze stap geen huichelarij is…”). Dezelfde gedachte komt bij mij boven bij uw antwoord. Wilt u werkelijk verhelderen en helpen, of levert u alleen maar de verwachte munitie aan de gezagsdragers?

U beweert, dat het document van de dominicanen door vooroordelen geleid werd, maar uw eerste zin stelt het document al in een vals daglicht en aan het eind veroordeelt u scherp, wat niemand  beweerd of gewild heeft. Omdat u de Nederlandse situatie niet kent, ontdekt u in het document een paradox van tegenstrijdige communicatie. Maar ik kan aantonen dat uw geschrift vol belastende tegenstrijdigheden zit. U stelt zichzelf voor als een deskundig communicatiewetenschapper, maar verwaarloost de grondregel van dat vak: Niet eenmaal bekommert u zich ook maar in de verte om de context van het verhaal. Ironisch genoeg veronderstelt u, dat uw Nederlandse medebroeders zich wel uit verstrooidheid herhaald zullen hebben; daarbij maakt u zich zelf juist aan een dergelijke verstrooidheid schuldig en citeert u een eigen zin direct en indirect tegelijk meerdere keren, bedwelmd als u bent door de vermeende ketterij ervan. U verwijt het document vermenging van analyse en normatieve uitspraken, maar u neemt zelf vanaf de eerste regel een eenzijdige standpunt in om uw zogenaamde wetenschappelijke argumentatie daarop te richten.

U haalt de onderhoudende populaire stelling van P. Watzlawick uit de jaren ’60 aan en hoopt daarmee indruk te maken (wees maar niet bang, ook Nederlanders kennen deze gezellige boekjes). Jammer genoeg ontgaat het u, hoe goed deze analyse op uw eigen gedrag van toepassing is. Vermoedelijk herinnert ook u zich dat verhaal waarin een man zijn buurman om een hamer wil vragen, maar zich op weg naar hem toe met agressie tegen hem oplaadt.  Hij belt aan en schreeuwt: “Houd u hamer maar, vlegel die je bent”. Precies deze emoties worden in uw geschrift ontwikkeld. In het begin spreekt u nog met empathie van een alarmroep van het document, om aan het einde te roepen: “Houdt u uw problemen, jullie onkerkelijke schismatici!”. Zo adviseert u dat een gesprek plaatsvindt tussen de Nederlandse provincie en de centrale leiding van de orde te Rome, maar zorgt u er op alle mogelijke manieren voor dat een dergelijk gesprek uitzichtloos zal zijn. U houdt vast aan de ware kerkelijke leer en durft toch te beweren, dat bij zulke lieden een gesprek toch geen zin heeft. Uw rapport eindigt met het beeld van medebroeders die elkaar helpen, maar vergeet, dat u dat zelf juist had moeten doen. Of interesseren uw medebroeders u niet? Voelt u zich als een superbroeder die boven de partijen wil staan?

Ook in detail paradoxen: met de bewering dat nu de mogelijkheid om gehuwde mannen te wijden vertraagd wordt, gebruikt u het argument van besluiteloosheid, maar verwijt u de anderen uit te zijn op een selffulfilling prophethy. Bij het probleem van homoseksuele leidinggevenden van kerkelijke gemeenten loopt uw inconsistente en willekeurige wijze van argumenteren de spuigaten uit: U herinnert aan de als homoseksueel bekend staande Anglicaanse bisschop , wiens wijding leidde tot problemen in Anglicaanse gemeenschappen overal op de wereld. Wat heeft dit angstscenario met leiders van kerkelijke gemeenten in Nederland die toevallig homoseksueel zijn te maken? Gelooft u echt, dat een lesbische leidster van een gemeente in Nederland (zoals u beweert) de verhouding tussen moslims en Anglicanen In Nigeria zou beïnvloeden? Maak het nou. Had u maar minstens eerlijker geargumenteerd en geprobeerd op theologische gronden te verklaren wat u heeft tegen homoseksuelen en lesbiennes.

Eindeloze spiegelingen van uw eigen situatie, geachte pater Legrand. In plechtige bewoordingen presenteert u zich als de grote deskundige in kerkelijke theorie en praxis, en met verachting probeert u de schrijvers van het document als onwetenden neer te zetten. Hoe broederlijk is alleen al de strategie van deze argumentatie: auteurs ongeloofwaardig maken om zich met hun tekst niet meer te hoeven inlaten? U weet natuurlijk alles en werpt zich – soms ten onrechte zoals we zullen zien – als de eigenlijke specialist voor detailvragen op. Woorden als ‘schisma’ en ‘sekte’  vliegen om de haverklap uit uw pc. Daarentegen schijnt u van uw inhoudelijke argumentatie niet zo zeker te zijn. Waarom zou u anders uw medebroeders al bij voorbaat discrimineren als betweters, die het evangelie voor zichzelf alleen opeisen? “Wanneer men tot een werkelijk debat over de leer wil komen, moet men eerst begrijpen hoe de betrokkenen zich in een dergelijke geest konden positioneren”. Deze zin alleen al volstaat om u als gesprekspartner niet serieus te nemen. Hij ademt de geest van een inquisitie van het ergste soort. Is die werkelijk nog niet overwonnen of steekt ze in Rome opnieuw de kop op?

Met deze mentaliteit van u wordt uw rapport steeds emotioneler en zijn de regels doortrokken van een aanzwellende paniek. Zijn u uit louter angst misschien de argumenten ontglipt? Zoals ik nog zal aantonen gaat u op de geest van het document en op de Nederlandse situatie gewoon niet in. Uiteindelijk neemt u alleen nog uw toevlucht tot de herhaling van oeroude uitspraken uit de 2de, 5de en 6de eeuw, alsof Nederlandse theologen deze uitspraken niet ook geleerd zouden hebben; die zijn hen al vaak genoeg voorgehouden. Maar u schijnt niet eens te merken, dat deze eerbiedwaardige woorden van een Ignatius, Cyprianus, Augustinus of Pelagianus met het te bespreken probleem niets, maar dan ook absoluut niets te maken hebben. Voor mij is dat het voorbeeld – een exemplarisch voorbeeld zou u het noemen – voor het belastende tekort van uw document, waardoor het voor de Nederlandse situatie geen effect ressorteert.

Realiteitsverlies

Dit document geen effect? Ik weet dat u er een heel andere mening op na houdt, omdat u een heel andere context belangrijk vindt. Voor u geldt de werkelijkheid van onze hiërarchische wereld en haar regelgeving. Jammer genoeg heeft deze hiërarchie – evenals u zelf – het oog verloren voor wat zich in onze gemeenten – aan de basis dus – afspeelt.

Ongewild bevestigt u dit gebrek aan kennis op veel plaatsen in uw geschrift. Bij een eerste, zogenaamde sociologische leeswijze somt u de vele contrasten op die in het document geconstrueerd worden tussen ‘boven’ en ‘onder’, en ziet daarin ideologische vooroordelen. Zoals ik nog zal laten zien onderscheidt u jammer genoeg de drie volgende tekstlagen niet: (1) Hoe vaak geven deze (en de andere door u aangemerkte) woorden de mening van derden en daarmee de feitelijke stemming in de gemeenten weer? (2) Hoe vaak worden die door de auteurs opgepakt en geanalyseerd? (3) Wat stellen de auteurs voor om deze polarisatie te overwinnen? Misschien had u niet moeten blijven staan bij Watzlawick of hem met meer zelfkritiek moeten lezen. Onlangs ontdekte ik in een nieuwer artikel van u (2006) een staaltje van uw statistische kunsten. Daar dicht u de huidige theologie een ‘gynocentrisme’ toe met het argument dat in nieuwere lexica artikelen over de vrouw beduidend langer zijn dan die over de man. De cijferkunsten van uw geschrift hebben m.i. niet meer bewijskracht.

Met verbazing kan men ook lezen wat u vindt van het volk daar ‘beneden’; U spreekt veeleisend van kennissociologie. Volgens u was het volk daar beneden altijd al tegen wetenschap en industrialisering, tegen vrijzinnigheid en tegen vreemdelingen. In Duitsland zou het zelfs het evangelische volk daar beneden geweest zijn dat Hitler aan zijn overwinning geholpen heeft. Aan de heren theologen, de intellectuelen aan de universiteiten, aan de meerderheid van de evangelische bisschoppen en hun katholieke collega’s besteedt u geen woord. Even weinig aan de velen die helemaal onderaan zich probeerden te verzetten, de marteldood stierven en door de bisschoppen gedesavoueerd werden. Kort gezegd, geachte pater Legrand, is dit argument een wanprestatie. Bovendien heeft u over het hoofd gezien, dat de ontkenning van een niet opgeleide onderlaag van de voorbije eeuwen de situatie miskent. Wat zich in de Nederlandse gemeenten aan de basis laat horen, is geen (in uw eigen visie) onopgeleide droesem van de 19de eeuw. Dat zijn mensen met een hogere opleiding, vaak intellectuelen in de uitdrukkelijke zin van het woord, zoals medechristenen met een theologische opleiding; dat zijn kenners van de Schrift; het zijn vaak gelovigen met een hogere spiritualiteit, en mensen die decennia lang onder de moeilijkste omstandigheden hun trouw aan de kerk hebben bewaard. Door de verachtende ondertoon ervan keert dit argument zich tegen u zelf.

Realiteitsverlies ten tweede:

U verwijt het document dat het de bisschoppen anoniem zou maken. U bent vergeten, hoe de bisschoppen zich voortdurend en consequent zelf anoniem maken en hun persoonlijke mening graag achter de kerkelijke leer verbergen. We zijn niet vergeten, dat men op het Tweede Vaticaans Concilie aan de Constitutie over de kerk die beroemde ‘voorafgaande opmerking’ (nota praevia) heeft opgedrongen, waar de meerderheid van het Concilie nooit of te nimmer mee ingestemd zou hebben: officieel werd verkondigd, dat zij “van hogerhand” afkomstig zou zijn. Waarom noemden de heren achter de coulissen geen namen? We herinneren ons, dat kardinaal Ratzinger, toen prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer, de wijding van vrouwen onder de uitspraken onderbracht die vallen onder de onfeilbare leer; met welk recht verbergt hij zo zijn persoonlijke, in geen enkel opzicht bewijsbare opvatting? We herinneren ons ook, dat deze Congregatie voor de Geloofsleer de evangelische kerken zelfs tot tweemaal toe hun kerkelijkheid betwistte en ten onrechte beweerde, dat dat de juiste interpretatie was van de Vaticaanse Constitutie. Nee, deze keurig gereserveerde woorden hebben wij van de hiërarchie geleerd en alle Nederlandse katholieken weten, alle emoties daar gelaten, wie daarmee bedoeld is. Bovendien is het vaak hoffelijker om geen namen te noemen, omdat men niemand aan publieke ergernis wil blootstellen. Bovendien zijn in dit kleine land de namen van de bisschoppen voldoende bekend, evenals de manier waarop zij hun diocees besturen.

Realiteitsverlies tot slot:

Wie de Nederlandse situatie en haar wijze van communiceren niet kent, kan in het document slechts een weigering tot gesprek zien. Vergeet u alstublieft niet: u hebt met een door en door democratisch volk te doen. Waar dan ook houden Nederlanders vast aan een open en ongeveinsde gesprekscultuur; opportunisme is hen een gruwel, ook in de katholieke kerk. Dat levert juist zulke grote problemen op voor de mensen in Rome. Alvorens u, die zelf zo onkritisch oordeelt, de auteurs oproept kritischer te zijn, had u om opheldering moeten vragen: over de talloze verenigingen, bijeenkomsten en pogingen om tot gesprek te komen, die al sinds dertig jaar tegenstellingen wilden overwinnen, maar steeds moeilijker werden. Weet u iets van de talloze initiatieven van veel parochies, van priesters en medewerkers in het pastoraat? Kent u ook maar een deel van de ontgoochelingen die mensen uit de sociale sector, bereid tot gesprek, ondervonden? Weet u iets van de onmenselijke manier waarop men tot op de dag van vandaag met theologes en theologen omgaat? Heeft u een idee van de bezorgdheid en zorgvuldigheid waarmee de leden van ordes en congregaties (mannen en vrouwen) steeds weer bruggen bouwden, tot die weer vernietigd werden? Op welk gesprek hoopt u nog in een land waarin men met één pennenstreek drie theologische faculteiten met onjuiste en weerlegbare argumenten en zonder ook maar een poging te doen tot een theologische legitimatie, in één klap wil opheffen? Waarom gaan het hoofd van een kerkprovincie en zijn bisschoppen niet het gesprek met de auteurs van het document aan, nadat zij het persoonlijk hadden ontvangen?  De bisschoppen kunnen toch niet beledigd zijn omdat men ook aan de parochies meedeelt wat men tegelijk tot hen zegt, als gedoopte christenen evenals de bisschoppen geïnformeerd worden? Getuigt het niet van zwakheid en van angst als men dit document onmiddellijk naar hogere instanties toezendt en er zelf niet mee weet om te gaan?

Waarschijnlijk weet u – en wij kunnen het uittekenen – met welke paniek in de afgelopen weken achter gesloten deuren onderhandeld, gesproken, de formele situatie ingeschat en overleg gevoerd werd over de beste strategie. Daarbij vergeleken zouden gesprekken zo eenvoudig zijn.  Als u maar het geringste vermoeden had van deze rampzalige geschiedenis, dan had u ook onderkend dat hier een verantwoordelijke groep mensen, want medebroeders van u, proberen een laatste strohalm te grijpen om tot een gesprek te komen. Wat u belemmerende en afsluitende taal noemt is in werkelijkheid de poging het gesprek weer te hervatten. U hoeft de Nederlandse katholieken er werkelijk niet over in te lichten, dat ook de bisschoppen tot het volk Gods behoren. Daartoe hoeft u hen ook geen concilieteksten voor te houden. Naar dit principe hebben Nederlandse katholieken met een hoge mate van kerkelijke loyaliteit decennia lang en consequent gehandeld, wat met veel voorbeelden kan worden aangetoond. Jammer genoeg hebben de bisschoppen slechts zelden gevolg gegeven aan zulke uitnodigingen, en de bisschoppen die bereid waren tot gesprek werden door de andere snel geïsoleerd. Het zijn de bisschoppen die hun medegelovigen steeds minder lieten deelnemen aan wat wij op goede bijbelse gronden ‘kerk’, communio of gemeenschap noemen. Het zou daarom beter geweest zijn als een verantwoordelijke en zelfstandig denkende persoon, die Nederland werkelijk kent, u bij u werk geholpen had.

Op deze gronden beschouw ik het tweede deel van uw geschrift, met zijn formalistische argumenten voor een gespreksstrategie en zelfkritiek als mislukt. Voor alle kenners van de situatie sluit het document van uw medebroeders niemand uit; het probeert eerder iedereen weer samen te brengen. Het werd naar de gemeenten en de bisschoppen gezonden. Op een terughoudende toon werd de stemming van veel gemeenten weergegeven en scherpe opmerkingen werden zorgvuldig vermeden, zodat de bisschoppen er op in zouden kunnen gaan. In het nieuwe model voor de wijding is het gesprek tussen bisschoppen en gemeenten een onmisbaar element. Hoe kunt u dan van uitsluiten, zelfisolering en van sekte spreken? Maar daarover meer in de volgende punten.

Onjuiste aanvallen 

Ook uw inhoudelijke argumenten zijn slechts weinig overtuigend en ik vraag me af, waardoor deze ernstige misvattingen van u worden veroorzaakt. Jammer genoeg gaat ook hier de methoden van het in diskrediet brengen vóór op het noemen van argumenten. Heeft u dat werkelijk nodig?

Maar ook hier in volgorde:

U neemt er enkele zinnen over de historische ontwikkeling van het kerkbeeld uit en presenteert dat als voorbeeld hoe weinig serieus de auteurs argumenteren. Deze strategie is doorzichtig: Eigenlijk moeten niet de genoemde auteurs, maar het hele niveau van de Nederlandse theologie aan de schandpaal genageld worden (op de vraag hoe het gesteld is met uw eigen exegetische argumentatie kom ik later terug). Het document verwijst kort naar de voorstelling van een piramidaal kerkmodel. Onzin, antwoordt u, dat zouden categorieën van Pseudo-Dionusius zijn, en in de liturgische teksten van het Westen zou zijn invloed niet merkbaar zijn; pas in de École francaise van de 19de eeuw werd die werkzaam. Neem me niet kwalijk, maar wat u zo imponerend weerlegt, heeft niemand beweerd. Het document noemt noch Dionysius, noch liturgische teksten, maar elk theologisch handboek kan u informeren over het ontstaan en de werking, het begrip en het onderwerp van de ´hiërarchie´, waarmee het oorspronkelijke, antiek militaristische systeem van bevel en gehoorzaamheid, vergeestelijkt en toegepast op de kerkelijke structuur, de stand van priesters en bisschoppen boven de rest van het godsvolk uit geheven zou worden, omdat daarin het licht zou weerspiegelen van de hemelse hiërarchieën. Daarover horen wij niets van u, en de door u zo nadrukkelijk geciteerde tekst van een zekere Guerric d’ Igny doet nu werkelijk niets ter zake; wie heeft iets tegen u ingebracht? Inderdaad, de metafoor van het licht vormde voor de theologen slechts indirect de grondslag, maar de kunst de directe, om de eigen bestuursmacht direct van God af te leiden. Waarom heeft u daarover niets gezegd?

Hetzelfde geldt voor het volgende punt van een voor u mislukte, en in werkelijkheid bij u mislukkende argumentatie. Door de wijding, aldus het document volgens uw interpretatie, zou de priester wezenlijk veranderen. Om deze vermeende stelling te weerleggen voert u zwaar historisch geschut aan. Met welk recht?  Vier, toegegeven nogal gecompliceerde uitspraken mogen hier genoemd worden: (1) Ook u kunt niet ontkennen dat ook het Tweede Vaticaans Concilie nog een wezenlijk (!), niet slechts een gradueel onderscheid maakt tussen het ´algemene´ en het ´bijzondere´ priesterschap; u kunt uw kritiek daarom niet richten op het begrip van het wezenlijke; officieel is er tussen priesters en leken een onderscheid, dat ´wezenlijk´ te noemen is. Heeft u een beter voorstel? (2) Verder staat vast, dat de traditie van een ´merkteken´ of een ´stempel´ spreekt, dat de ziel ingeprent wordt en over de dood heen blijvend is.  Deze uitspraak lag altijd al op ontologisch niveau en het leergezag heeft dit tot heden niet gecorrigeerd. U kunt uw evangelische collega’s daarom niet kwalijk nemen, dat zij dit accentueren. Misschien denken Nederlandse katholieken met meer zelfkritiek en meer precisie over dit punt dan de huidige katholieke apologetiek. (3) Als nu het Concilie van Trente deze ontologische bepaling niet nader kon preciseren en toch aan het onderscheid vasthield, dan heeft het toenmalige concilie en niet de huidige interpretatie een probleem. Het heeft geen zin dit het huidige document te verwijten. (4) Opnieuw weerlegt u iets met verve, wat door niemand beweerd zou worden, want het document steunt slechts op de formulering van een wezenlijk onderscheid. Het onderkent echter het probleem en spreekt daarom voorzichtig van “een soort (!) van wezenlijke verandering” (u citeert verkort en daarom onjuist).  Overigens zijn de auteurs daarbij niet vergeten wat u nu verdringt: Volgens de goede katholiek opvatting handelt de priester “in de persoon van Christus”. Men kan zijn functie daarom niet losmaken van zijn persoon, zoals u hier suggereert. Als in een andere situatie een katholiek zou beweren dat dit ambt slechts met de functie en niets met de persoon te maken heeft, zou u waarschijnlijk zeer heftig reageren. U laat zich opnieuw weer laagdunkend uit over het populaire niveau van de theologie van veel Nederlandse katholieken en vergiftigt daarmee de atmosfeer, want – nog één keer – vermoedelijk zijn ze meer theologisch gevormd als u in het huidige conflict lief is. Maar we kennen het cliché: al aan de vooravond van het Tweede Vaticaans Concilie spraken de mensen te Rome in de zaak van E. Schillebeeckx en K. Rahner van de “nevelen uit het Noorden”.

Gelet op het kleine aantal weerlegbare tegenwerpingen, die u naar voren brengt en de talloze afzonderlijke uitspraken van het document waarover u zich niet uit, kunnen de auteurs van het document zich slechts verheugen, en als er voldoende tijd zou zijn zouden we nu met een lange opsomming van de positieve statements van het document kunnen beginnen, die u schijnt te accepteren. We zouden de problematiek van het celibaat en de uiteenzettingen over het volk Gods kunnen noemen of de mooie passages over de eucharistie, over het betrekken van allen (ook de bisschoppen) in het volk Gods, evenals de differentiaties over de positie van het ambt in en over de gemeente. Voor deze indirecte bevestiging moeten we u eigenlijk dankbaar zijn – als er niet de slotconclusie was, waarvan u de weerlegging met uw kritiek tot nu toe slechts voorbereidt. Voor ik tot dit centraal discussiepunt kom is echter eerst een verduidelijking nodig.

Het beslissende argument

De auteurs van het document schrijven: ”Wij pleiten er met klem voor dat onze kerkelijke gemeenten, vooral de parochies, in de huidige noodsituatie van het tekort aan celibataire priesters creatief hun theologisch verantwoorde vrijheid nemen en krijgen om uit hun midden hun eigen voorganger of team van voorgangers te kiezen”. In het document wordt ervoor gepleit dat de gemeenschappen na zorgvuldig overleg en op grond van uitgewogen criteria personen kiezen en benoemen, die zij als voorganger in de eucharistie geschikt achten. Tegen de daar genoemde criteria en tegen dit keuzeproces brengt u geen bezwaren in. Daarmee stemt u met het eigenlijke doel van het document in. Het wil immers een debat over precies deze weg op gang brengen. Bijgevolg moet u dan ook instemmen met de verwachting, dat de bisschoppen “deze keuze in goed overleg bevestigen door hun handoplegging”. De auteurs streven dus uitdrukkelijk naar een overeenstemming met de bisschoppen en verwachten, dat de benoeming van kandidaten telkens interne gesprekken op gang brengt. Daaruit volgt, wat ze niet speciaal gezegd hoefde te worden: in probleemgevallen moet gemeenschappelijk overlegd worden, tot overeenstemming bereikt wordt. Hoe zou men anders in een sfeer van wederzijds vertrouwen te werk moeten gaan! Kan men, door u trouwens bevestigd, beter op een katholiekkerkelijke manier te werk gaan? Tenslotte willen de auteurs van het document bereiken, dat de bisschoppen deze kandidaten wijden. Hoe kan men beter de traditionele privileges van een bisschop bevestigen?

Precies deze intentie wordt in uw schrijven echter opzettelijk onvermeld gelaten. Daarom beweerde ik al in het begin dat reeds de eerste zin van uw uiteenzetting het centrale doel van het document in een vals daglicht stelt. Aan het eind veroordeelt u met veel pathos wat niemand gevraagd heeft. Persoonlijk wil ik u geen onrecht doen; misschien heeft u de bedoeling van het document gewoon niet begrepen. Maar ik vraag mij wel af, hoe men een zo belangrijke discussie gewoonweg pathologisch in een perspectief kan trekken waarmee de auteurs niets van doen hebben. Al uw uiteenzettingen laten een blinde vlek bij u zien die u uitgerekend anderen verwijt. Waarom? U hebt geen oog voor het voorzichtige en genuanceerde karakter van het getuigenis dat volgt.  Ignatius, Cyprianus en de anderen die Donatisten en andere ketters bestreden, zijn het helaas niet met u eens. Geachte pater Legrand, we hebben in Nederland niet met ketters te maken, maar met katholieken die men steeds meer de mogelijkheid ontneemt om de eucharistie te vieren. Daarbij in totaal nog drie aanwijzingen in verband met de vraag wat u dominicaanse medebroeders werkelijk willen:

Ten eerste stelt het document een voorwaarde die u over het hoofd ziet. U doet, alsof nu afzonderlijke personen, die de bisschop weigert te wijden, gewoon en zonder acht te slaan op de beslissing van de bisschop zouden mogen voorgaan in de eucharistie. Onzin, is mijn antwoord. De toestemming om voor te gaan in de eucharistie ligt niet in handen van de afzonderlijke kandidaten. Het document zegt: “Mocht een bisschop de wijding of inordening weigeren op grond van argumenten die niet het wezen van de eucharistie raken”. Deze voorwaarde is te controleren, want over argumenten kan men overleggen en theologisch argumenteren. Ze gaat over het mogelijke gedrag van een bisschop, dat volgens de algemeen aanvaarde criteria niet te rechtvaardigen is. Over het stellen van deze voorwaarden zouden we van u graag een mening hebben gehoord.

Ten tweede stelt het document, in het geval van een onrechtvaardige weigering door de bisschop, daar niet het handelen van een kandidaat maar van een parochie, dus van een gemeente, tegenover. In het document wordt precies en gedifferentieerd geformuleerd. Daarom moet men de rest van de zin precies, in drie tussenstappen, lezen. Overigens werden voor mij deze zorgvuldige onderscheidingen pas door uw aanvallen duidelijk:

(1)  De volgende woorden luiden: “dan mogen de parochies….”. Deze gemeente (en niet een zelfbenoemde liturg zoals u suggereert) is het die dan handelt, c.q. moet handelen. Wat brengt u daar tegen in? Deze gemeente is dan nog altijd een gemeenschap, die Paulus zonder ruggespraak vooraf met Rome of bij een plaatselijke bisschop met de eretitel ‘kerk’ zou aanspreken. Zoals bekend waren er in Rome, Korinthe en andere plaatsen nog geen priesters in de latere betekenis van het woord, en toch hebben ze de eucharistie gevierd. Hoe dan? De gemeente kwam gewoon samen en – vierde. De vraag van voorganger of voorgangster schijnt secundair te zijn.

(2)  Het einde van de zin luidt: “…wanneer zij biddend brood en wijn delen”. Ook dit is voor de beoordeling van het document belangrijk: Het gaat eenvoudig om het gebed, en het delen van brood en wijn, Hoe zou men dat in ‘s hemelsnaam een gemeente kunnen verbieden, als hun een eucharistie volgens de officiële regels onthouden zou worden? Zei Jezus niet tot allen: Doe dit tot mijn gedachtenis? Hoe kan dat een gemeente verboden zijn, als de bisschop haar zonder reden (dat is immers de conditie) de voorwaarden daarvoor ontneemt? Overigens heb ik de indruk, dat u nog nooit met medebroeders van andere continenten, uit Latijns Amerika, Afrika of bepaalde Aziatische landen en hun religieuze ‘settingen’ gesproken hebt. Mag men er niet voor zorgen, dat zulke nieuwe ontwikkelingen een eigen theologisch kader krijgen alvorens ze tot een oncontroleerbaar wildgroei uitwoekeren? U zelf bent immers akkoord, als de gemeenten gemeenschappelijk het tafelgebed en de instellingswoorden uitspreekt.

(3)  Maar eerst moet men op de ingelaste tekst letten: de parochies mogen er op “vertrouwen, dat ze echt en waarachtig eucharistie vieren”, als ze tijdens het gebed brood en wijn delen. Ook u zou moeten zien, hoe voorzichtig en terughoudend, ronduit indirect daarover gesproken wordt. Hier zijn absoluut geen medebroeders aan het werk, die – zoals u beweert – ons eigengereid hun theorieën willen opdringen. Het uitzonderingskarakter van de situatie en de terughoudendheid in het antwoord zijn bewust aan de zin toegevoegd. Het gaat om een vertrouwen, dat berust op het geloof van de gemeente en daarmee verbonden wordt. De auteurs zeggen juist niet, dat dan een eucharistie in de volledig zin gevierd wordt, in alle dimensies, die haar in de geschiedenis van de kerk gegeven zijn. Concreet gezegd is er voor niemand aanleiding de kerkelijke dimensie van dit gebeuren te ontkennen, en waarom zou men nu ook niet de bisschop en de hele kerk gedenken? Maar wanneer wezenvreemde argumenten deze mogelijkheid uitsluiten, als het beleid van de bisschoppen een verweesd achterlaten van de altaren tot gevolg heeft, dan vallen we juist terug op de kernbetekenis van de eucharistie, op de herinnering aan dood en opstanding, op het aanroepen van de Geest en op het teken van gemeenschap met hem. Het document zegt dus: als u als gemeenten op wezensvreemde gronden de aanwezigheid van een gewijd persoon onthouden wordt en u dan zonder een priester van de Heer gedachtenis viert, vertrouw er dan op, dat ook dan de Heer in uw midden is. Wie deze noodoplossing onacceptabel of aanstootgevend vindt, moet met de bisschoppen als de veroorzakers van deze situatie maar een ernstig gesprek voeren, en niet de betrokkenen, die zich het recht op de eucharistie niet laten ontnemen, van een schisma beschuldigen. U heeft volkomen gelijk: “We kunnen niet zonder de maaltijd des Heren”. Waarom windt u zich eigenlijk op over dit verlangen, dat u bij Saturninus toch zo prijst. Waarom verwijt u de Nederlandse gemeenten een verarming van hun theologie, als alles draait om dit vieren van de eucharistie?

Ten derde: De parochies worden er dus juist niet toe opgeroepen in het wilde weg met  eucharistievieringen te beginnen. U, geachte pater Legrand, hebt citaten uit het document doodgewoon vervalst. Op een misleidende manier citeert u al bij de aanvang: “We roepen de gemeenten op zo te handelen” en wie slechts uw rapport leest, ontdekt daarin de eenvoudige en ongedifferentieerde oproep om de eucharistie te vieren tegen de wil van de bisschop. Voor u gaat het om een eigengereide opstand, alsof er zou staan: “Houdt geen rekening met uw bisschoppen en met de opdracht van een gewijde medechristen!”. Volgens mij zou u zich voor deze misleiding bij de betrokkenen officieel moeten verontschuldigen. U zou bij uw opdrachtgevers uw rapport moeten intrekken, want u doet uw orde geen plezier als dat haar officiële spreekbuis wordt. In het document wordt namelijk over zelfvertrouwen en durf gesproken waarmee de gemeente dit hele proces zou moeten beginnen: het zorgvuldig zoeken naar kandidaten, het gesprek met de bisschop en het onderbouwde verzoek hen te wijden nadat hij geen andere gewijde priester kan zenden, het verzoek om argumenten in het geval hij deze wijding weigert, dit alles in het bewustzijn dat ze geen onruststokers zijn, maar als gedoopten en als bezield door de Geest zo mogen handelen. In het document staat daarom: “Wij pleiten er voor, dat parochies hierin met meer zelfvertrouwen  en durf handelen”. Er staat niet: “we dwingen u tot actie over te gaan en wilde eucharistievieringen te gaan doen”. Zou u zo vriendelijk willen zijn dit ook van u kant duidelijk te maken. We moeten af van een sfeer van onzekerheid en angst die inmiddels is binnengeslopen en die voor een vertrouwensklimaat dodelijk is. Men moet de auteurs van het document dankbaar zijn voor de poging de mentaliteit van een toenemende berusting te doorbreken.

Wie ontwricht de Nederlandse Kerk?

Wie dit focus helder is kan de suggestieve kracht van uw geschrift weerstaan. Trouw aan de door u opgevoerde Watzlawik roept u de Nederlandse parochies helaas toe: “Houdt u uw verlangen, u sektariërs”. U meent zelfs de kerk daarmee een dienst te bewijzen. Daarmee slaan uw tegenargumenten nergens op. Niemand wil een eigen altaar oprichten tegenover dat van de bisschop. De vraag is of priesterloze gemeenten verstoken mogen blijven van de centrale viering van de kerk. Het zou belangrijker zijn dat u uw brandende kolen op het hoofd van de bisschoppen zou doen neerkomen. Zij en niet de gemeenten zijn verantwoordelijk voor de huidige situatie, omdat ze op wezensvreemde gronden de wijding weigeren van zo velen, die tot deze dienst bereid zijn. Alle ergernis, alle frustraties en alle ongenoegen, dat u bij dit debat ervaart, is niet ter verantwoording van de kerk aan de basis, maar van de bisschoppen, wier namen in Nederland goed bekend zijn. Als het document zich op de rol van het volk Gods in het Tweede Vaticaans Concilie beroept, dan wil het slechts zeggen: ”Ook wij behoren daartoe, dus laten wij ons niet van het recht tot de zondagse eucharistieviering uitsluiten”.  U opmerking dat men niet één conciliewoord wist te citeren kijkt kennelijk alleen naar de verslagen van het concilie. Uw verdenking dat hier de piramide omgekeerd wordt en de bisschoppen worden uitgesloten, is derhalve absurd. Niemand wil de bisschoppen hun rol met betrekking tot de eenheid van de Kerk bestrijden, integendeel, en des te erger, dat u het in deze af laat weten. Laten we toch realistisch zijn. Het zou niet de eerste keer zijn, dat de eenheid van de kerk om haar ambtsdragers uit elkaar valt. Helpt ook u er alstublieft aan mee, dat het niet weer gebeurt.

Toen Nederlandse dominicanen besloten tot hun dramatische stap, wisten zij maar al te goed, waarom zij dat deden. De huidige situatie herinnert mij aan Albrecht von Brandenburg, die machtbeluste bisschop, die de aflatenstrijd van Luther op gang bracht. Zelfs toen Luther veel succes boekte, onderkende hij de tekenen van de tijd niet; hij delegeerde de zaak naar Rome. Kort daarop werd zijn diocees Halle evangelisch.

Maar misschien wordt het gebrek aan argumentatie van uw kant door een ander, veel belangrijker punt veroorzaakt. Niemand betwist u uw historische en systematische kennis. Maar ik mis bij u een meer precieze kennis van de Schrift. U spreekt over de oorsprong van de kerk en denkt vervolgens aan de eerste eeuwen daarna. U spreekt over de wijding en vergeet de in de evangeliën bedoelde situatie. U ontvouwt uw beeld van de eucharistie zonder daarbij te herinneren aan het avondmaal dat Jezus vóór zijn dood gevierd heeft. U spreekt over priesters zonder te vragen sinds wanneer die er dan zijn. U beroept zich op de Traditie en ontkent de huidige situatie van een ongehoorde breuk met de traditie. Zolang u deze perspectieven niet in de debatten betrekt en zolang u over het hoofd ziet, hoezeer het document van de dominicanen (evenals het werk van E. Schillebeeckx) van bijbels denken doortrokken is, moeten uw argumenten schipbreuk lijden. Als medechristen onder medechristenen vraag ik u daarom met nadruk minstens nu uw  broeders te helpen, zodat alle zusters en broeders in een door de kerkelijke leiding veroorzaakte situatie in naam van de boodschap van Jezus geholpen kunnen worden. U wijst erop, dat E. Schillebeeckx zijn  ‘trouw’ aan de Constitutie over de kerk van Vaticanum II betuigd heeft. U kunt gerust zijn dat het geen van de auteurs van het document aan deze trouw ontbreekt. Daarom zou het ook absurd zijn Schillebeeckx tegen zijn medebroeders uit te spelen. Tegelijk moet het voor u duidelijk zijn, dat uw rapport na een meer nauwkeurige analyse de positie van het document eerder zal versterken dan dat het er door weerlegd wordt.

Dr. Hermann Häring

P.S. Omdat ik op een openbaar document reageer, zal ik deze aan u gerichte brief binnen enkele dagen omwillen van de zaak publiceren. Ik vraag daarvoor uw begrip.

Prof. Dr. Hermann Häring is voormalig hoogleraar Dogmatische Theologie en emeritus hoogleraar Wetenschapstheorie en Theologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

Vertaling door dr. Gérard van Tillo.



Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.

Terug naar "Brief aan p. Prof. Dr. Hervé Legrand o.p." | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol