Wie was Calvijn?  
Home > Thema's > Kerk zijn > Oecumene > Wie was Calvijn?
Dr. Margriet Gosker
31/10/08

Wie was Calvijn?

Jeugd 

Calvijn werd op 10 juli 1509 in de kleine bisschopsstad Noyon (in Noord-Frankrijk) geboren, ongeveer 100 km ten Noorden van Parijs. Eigenlijk heette hij Jean Cauvin. Zijn moeder, Jeanne Lefranc, was een vrome vrouw uit een goede familie. Ze stierf jong. Calvijn was de vierde van vijf (of zes) kinderen. Zijn oudste broer heette Charles, hij had een broer Antoine en twee (stief?)zusters, van wie er een Marie heette. Zijn vader Gérard Cauvin stamde uit een geslacht van Picardische rivierschippers en had een goede betrekking bij het domkapittel in Noyon. Hij was financieel deskundige van de stad en secretaris van de bisschop, die Charles van Hangest heette. Gérard wilde dat zijn zoon een goede opleiding zou genieten. Daarom kreeg Jean les samen met de kinderen uit de adellijke familie Montmor, die gelieerd was aan de bisschop. De jonge Jean werd in 1521 aangesteld als kapelaan van La Gésine in Noyon. Daar hoefde hij niets voor te doen, het was een soort studietoelage. Van het geld kon hij zijn vervanger betalen en dan hield hij er nog studiegeld aan over. Zijn eerste onderwijs kreeg hij op het College des Capettes in Noyon.

Eerste verblijf in Parijs 

Tussen 1521 en 1523 ging hij in Parijs studeren. Wellicht aan het Collège de la Marche en/of het Collège Sainte Barbera. Hij kreeg onderricht in de Latijnse grammatica van de bekende pedagoog Mathurin Cordier, die aan meerdere instellingen in Parijs doceerde. Later stelde Calvijn Cordier aan tot organisator van het schoolwezen in Genève en Lausanne. In 1524 ging Calvijn als camériste letteren en wijsbegeerte studeren aan het Collège de Montaigu. Hij was daar niet intern, maar huurde zelf een eigen kamer. De studenten van Montaigu hadden de bijnaam capettes vanwege hun grijze collegetoga’s. In Parijs veranderde Calvijn zijn naam naar de toenmalige gewoonte in Iohannes Calvinus. Hij studeerde vlijtig en behaalde in 1528 de graad van magister in de Artes Liberales (Vrije Kunsten). John Mair (of Major) is als zijn leermeester aangemerkt, maar dat is niet zeker. Deze hooggeleerde schreef een commentaar op de vier evangeliën, hij verdedigde het rooms-katholicisme tegenover Wyclif, Hus en Luther en schreef in 1519 een commentaar op de Sententiën van Petrus Lombardus (ca.1100-1160). Wellicht heeft Calvijn daar toen al kennis van genomen, evenals van de kerkvaders. Vooral Augustinus (354-430) boeide hem. Calvijn was uiteraard toen ook al op de hoogte van het optreden van Luther. Het is niet zeker of Calvijn Luther toen al zelf gelezen had of niet. In die periode raakte Calvijns vader in conflict met de geestelijkheid van Noyon en dat was wellicht de reden dat hij niet meer wilde dat  zijn zoon priester zou worden. Calvijn gehoorzaamde. Hij wilde zelf eigenlijk ook al geen priester meer worden, want hij was geïnteresseerd geraakt in de reformatiebeweging, die vanuit Duitsland steeds meer invloed kreeg. Op dat moment sloot hij zich echter nog niet aan bij de reformatie. Hij was nog een katholieke humanist, die zocht naar vernieuwing van de wetenschap.

Orléans en Bourges 

In 1527 of 1528 begon hij aan zijn rechtenstudie aan de juridische faculteit in Orléans. Hij leerde Grieks bij Melchior Wolmar en kreeg ook onderricht van de beroemde jurist Petrus Stella (Pierre de l’Estoile). In 1529 zette hij zijn studies voort in Bourges bij de befaamde jurist Andreas Alceati uit Milaan. In 1531 werd zijn vader ernstig ziek en Calvijn reisde af naar Noyon om zijn vader in diens laatste uren bij te staan. De strijd met het domkapittel was heftig geweest. Calvijns vader was in 1529 geëxcommuniceerd.

Opnieuw Parijs 

Na het overlijden van zijn vader ging Calvijn terug naar Parijs om zich aan de rechtenstudie en ook aan litteraire studies te wijden. In Parijs had koning Frans I een nieuwe – humanistisch georiënteerde – universiteit gesticht. Daar liet Calvijn zich inschrijven. We beschikken echter niet over het volledige inschrijvingsregister uit die periode. In de winter van 1531/32 schreef hij een commentaar op Seneca’s De clementia: over de edelmoedigheid (met dank aan R. Reeling Brouwer, die mij er op wees dat dit werk van Calvijn ook bedoeld was als een vorstenspiegel). Daarna ging hij terug naar Orléans om zijn rechtenstudie te voltooien. Hij behaalde er zijn graad van doctor in de rechten in 1532. De juridische kennis kwam hem later goed van pas bij de kerkorganisatie.

Bekering 

Over zijn bekering tot de reformatie (1533 of 1534) is weinig bekend. Calvijn sprak bijna nooit over zichzelf. Volgens Beza zou zijn neef Olivetanus invloed op Calvijns bekering hebben gehad. In het voorwoord van zijn verklaring van de psalmen uit 1537 heeft Calvijn uitgesproken, dat hij vroeger tot het pausdom had behoord, maar plotseling door goddelijk ingrijpen tot de reformatie was bekeerd (subita conversio). We weten niet op welk tijdstip dat precies was. Het moet vóór 4 mei 1534 zijn geweest, want op die dag reisde Calvijn naar Noyon en weigerde de kerkelijke prebende, wat gezien wordt als een consequentie van zijn afwending van het katholicisme. Maar de bekering kan ook al eerder (in 1533) plaatsgevonden hebben. Dat zou het geval zijn, indien we met zekerheid wisten, dat Calvijn inderdaad mederedacteur was van de zogenaamde Cop‑rede.

Vlucht uit Parijs 

De medicus Nicolaas Cop, rector van de universiteit van Parijs, hield een rede over de zaligsprekingen op 1 november 1533 bij de opening van het semester in de Franciscaner Église des Mathurins. Hij sprak zich daarbij openlijk voor de reformatie uit. De Franciscanen beschuldigden Cop onverwijld van ketterij en enige weken later moest Cop al uit Parijs wegvluchten naar zijn geboorteplaats Bazel. Er is een document bekend, waarin de Cop-rede te vinden is in het handschrift van Calvijn, maar deze kan ook later door hem zijn overgeschreven. De onderzoekers zijn het er niet over eens of de rede van Cop al of niet gedeeltelijk uit de pen van Calvijn is gevloeid. In dat geval zou zijn bekering tot de reformatie al in de herfst van 1533 hebben plaatsgehad. In oktober 1534 vond in Parijs de zogenaamde Plakkaten-affaire plaats. Er waren in de openbare ruimte plakkaten tegen de mis opgehangen. Vlak daarvoor had Calvijn reeds aandacht op zich gevestigd door zich openlijk uit te spreken voor de reformatie. Zo moest ook Calvijn begin 1535 uit Parijs wegvluchten.

Verblijf in Bazel gevolgd door een periode van reizen trekken  

Hij ging naar Bazel. Daar werkte hij aan een Franstalige catechismus, waaraan hij al tijdens een verblijf in Angoulême begonnen was. In Bazel leefde hij onder het pseudoniem ‘Lucianus’ – een anagram van Calvinus – en werkte door aan zijn catechismus, die in augustus 1535 gereed kwam. Het werk werd in 1536 bij Platter en Lasius in Bazel gedrukt onder de titel Institutio christianae religionis. Verder bestudeerde Calvijn daar de Bijbel en de werken van Maarten Luther, Philip Melanchthon en Martin Bucer. In Bazel leerde hij ook Hebreeuws en las de scholastieken. Hij moet een ongelofelijke werkkracht gehad hebben. Vlak na de voltooiing van de Institutie bracht hij enige tijd door aan het hof van hertogin Renata van Ferrara, een zuster van de Franse koning Frans I. Zij was hervormingsgezind. Daarna reisde hij door naar Parijs om enige familiezaken te regelen. Vervolgens wilde hij naar Straatsburg gaan om er o.a. Bucer te treffen. Maar hij moest een omweg nemen vanwege vijandelijkheden tussen koning Frans I en keizer Karel V. En zo reisde hij over Lyon en Genève. Hij was van plan er een nacht te blijven. Maar het liep anders.

Eerste periode in Genève 

Genève was in 1535 tot de reformatie over gegaan, maar er was leiding in het kerkelijke leven nodig. Op aandringen van Guillaume Farel (1489-1565) bleef Calvijn in Genève. Eerst als lector, later – in 1537 – als predikant. In deze tijd werd de basis van Calvijns theologie gelegd. Samen met Farel stelde hij een geloofsbelijdenis op (Confession de foi). In de erediensten voerde hij het zingen van psalmen in. Dat is nog steeds een van de kenmerken van de gereformeerde eredienst. Er werd catechese gegeven aan de hand van een catechismus, die een korte samenvatting van de Institutie is. Deze was mede beïnvloed door Luthers Kleine Catechismus. Maar de Raad van de stad Genève had grote moeite met de nieuwe ontwikkelingen. De toestand escaleerde, toen Calvijn alle inwoners van Genève de door hem opgestelde geloofsbelijdenis wilde laten ondertekenen. Menigeen was daar niet toe bereid en de spanningen tussen de aanhangers van Calvijn, de libertijnen en de katholieken liepen hoog op. Er kwam steeds meer onrust in de stad. Calvijn zette door en de tegenstand groeide. In 1537 werden Calvijn (en Farel) er door Pierre Caroli van beschuldigd, dat ze niet recht in de leer zouden zijn. Calvijn zou een Ariaan zijn en de goddelijke natuur van Christus loochenen. Dit was bezijden de waarheid, maar Calvijn weerlegde het niet. De zaak kwam in Bern aan de orde. Bern had zeggenschap over Genève. In Bern was een luthersgezinde meerderheid aan het bewind gekomen. Door de verkiezingen van 1538 was in Genève de oppositie aan de macht gekomen. Calvijn en Farel kwamen in conflict met de nieuwe raad. Daarvoor was een reeks aanleidingen. De burgerij wenste niet gedwongen naar preken te luisteren of geëxcommuniceerd te worden.

Verbanning 

Op Paaszondag, 21 april 1538, culmineerde dit conflict. Calvijn en Farel werden op 23 april afgezet en kregen bevel de stad binnen drie dagen te verlaten. Calvijn was twee jaar in Genève geweest. Farel werd in juli in Neuchâtel beroepen. Calvijn wilde aanvankelijk weer terug naar Bazel om er zijn studies te hernemen. Het leek hem beter een bestaan als geleerde op te bouwen en zich verder buiten de publieke zaak te houden. Maar hij ging overstag toen Straatsburg hem vroeg de Franse vluchtelingengemeente aldaar pastoraal te verzorgen. Eerst hield hij de boot af, maar uiteindelijk stemde hij toe, na sterke aandrang van Bucer en Capito.

Verblijf in Straatsburg 

Straatsburg was in 1538 een belangrijk centrum van het Duitse protestantisme. Martin Bucer en Wolfgang Capito betoonden zich onafhankelijk van Wittenberg, ook theologisch. Bucer gold als een theologisch kopstuk van de reformatie. Zo werd Calvijn van 1538 tot 1541 predikant van de Franstalige vluchtelingengemeente te Straatsburg. Ook bezette hij er een leerstoel voor exegese aan de nieuw gestichte academie, waar hij het evangelie van Johannes en enige brieven van Paulus becommentarieerde. De commentaren zijn in druk verschenen. Hij werkte ook aan een heruitgave van de Institutie, die in 1539 verscheen. De Institutie ontwikkelde zich van een uitgebreide catechismus, die nog onder invloed van Luther stond, tot een zelfstandige en omvangrijk boekwerk. In Straatsburg hield Calvijn elke week vier preken en talrijke spreekbeurten, schreef boeken en ging op reis om collega’s te ontmoeten en deel te nemen aan godsdienstgesprekken, zoals in Hagenau, Worms, Regensburg en in 1539 in Frankfurt/Main. Daar leerde Calvijn ook Melanchthon kennen. Ze werden bevriend. Calvijn had groot respect voor Luther en dat was wederzijds, al had Calvijn soms moeite met Luthers halsstarrigheid. Calvijn vond wel, dat lutherse gemeenten in Duitsland te weinig aandacht hadden voor de opbouw van het kerkelijke leven en te veel bleven hangen in oude liturgische vormen. Ook had Calvijn moeite met de te grote in vloed van de vorsten. Calvijn had het goed in Straatsburg en wilde er graag blijven. Het was de gelukkigste periode van zijn leven. In 1539 kreeg hij op zijn eigen verzoek het burgerrecht en ook financieel had hij geen problemen meer. Aanvankelijk had hij geen salaris gekregen en was gedwongen geweest een deel van zijn boeken te verkopen. Op 1 mei 1539 kreeg hij van de overheid een (karig) salaris van 52 gulden per jaar. In Straatsburg schreef Calvijn zijn beroemde brief aan kardinaal Sadoletus (oktober 1539), als antwoord op diens poging de stad weer tot de rooms-katholieke leer te doen terugkeren. Daarin verweerde hij zich tegen het verwijt van scheurmaker. Hij benadrukte juist de eenheid van de kerk, die tot uitdrukking komt in de prediking van het woord en de bediening van de sacramenten.

Huwelijk 

Maar moest hij niet eens trouwen? Hij vroeg zijn vrienden hem te helpen een vrouw te vinden, die kuis was. plichtsgetrouw, zuinig, geduldig en zorgzaam. Martin Bucer kende Idelette Storder-de Bure en prees haar aan. Ze was weduwe en eerder getrouwd geweest met de wederdoper Jean Storder. Ze was al moeder van een aantal kinderen. Ze trouwden in augustus 1540. Farel kwam over uit Neuchâtel om hen in de echt te verbinden. Idelette schonk Calvijn drie kinderen, die jong stierven. Idelette stierf zelf ook jong, na een lang ziekbed in 1549. Vlak na haar dood schreef Calvijn aan Petrus Viret: “ik ben beroofd van de beste compagnon van mijn leven en van mijn missie. Ze heeft me op geen enkele manier gehinderd, ook niet tijdens haar ziekte en ze had meer zorg voor haar kinderen dan voor zichzelf.”

De delegatie uit Genève 

In Genève was inmiddels veel gebeurd. Na het vertrek van Farel en Calvijn was het er onrustig gebleven. Geestverwanten van Calvijn en Farel (Guillermins) hadden hun opvolgers niet erkend en streden met hun tegenstanders (Artichauds). Door ingrijpen van Calvijn zelf kwam er ten slotte wel erkenning tot stand van de nieuwe predikanten, zodat ze hun werk konden doen. Maar het was een schijnbare rust. Bern probeerde intussen meer controle over Genève te krijgen. Daarop werden ook deze nieuwe predikanten uit de stad verjaagd. Er dreigde zelfs een gewapend conflict tussen de strijdende partijen. Die protestanten konden een deel van de tegenstanders er van overtuigen, dat er pas rust zou komen als Calvijn teruggehaald zou worden Op 20 oktober 1540 kwam er een gezantschap uit Genève naar Straatsburg om Calvijn daartoe te bewegen. Calvijn weigerde eerst, zelfs toen Farel hem over de streep probeerde te halen. Bucer wilde Calvijn graag voor Straatsburg behouden. Na een half jaar van sterke aandrang stemde Calvijn er ten slotte toch mee in om voor een paar weken terug te gaan naar Genève. Op 13 september 1541 kwam hij er aan. Maar het verblijf bleef niet beperkt tot enkele weken, zoals hij eerst van plan was geweest. Tot aan zijn dood bleef Calvijn werkzaam in Genève.

Terug naar Genève 

Toen Calvijn naar Genève terugkwam was zijn eerste preek een voortzetting van zijn laatste preek in 1538, alsof er geen onderbreking was geweest. Hij predikte via het schema van een lectio continua. Zijn positie was nu veel sterker. Hij was immers teruggehaald om orde te scheppen in stad en in kerk. Toch kreeg hij niet alles voor elkaar wat hij wilde. Hij had immers geen toegang tot de besluitvormende colleges van de stad. Hij was wel inwoner (habitant) van de stad, maar geen burger (citoyen). Daarom had hij zelfs geen stemrecht. Ook kon hij zich niet kandidaat stellen voor enig stedelijk ambt. Hij moest dus altijd overtuigen op eigen kracht en gezag. Het lukte hem bijvoorbeeld niet om er door te krijgen, dat er elke zondag avondmaal gevierd zou worden. Men hield zich aan de regels van Bern: vier keer per jaar, met Kerst, Pasen, Pinksteren en op een zondag in september. Er waren ook andere conflicten. Calvijn had gezorgd voor een nieuwe kerkorde (Ordonnances Ecclésiasiques, 1541) en wilde kerkelijke tucht invoeren en handhaven. Daarom moest het consistorie volgens hem volmacht krijgen om gemeenteleden die een misstap begingen, te vermanen en eventueel te excommuniceren. Maar de stadsraad vond dat er geen tweede rechtsgang kon zijn naast die van de stad zelf. Uiteindelijk lukte het Calvijn pas in 1555 om dit voor elkaar te krijgen.

Opbouw van de gemeente in Genève 

Van groot belang was de ecclesiologie die Calvijn ontwikkelde. In zijn kerkleer legde hij de nadruk op de noodzaak van kerkelijke eenheid. Maar het voornaamste was dat het woord Gods werd verkondigd. Hij sprak over het viervoudige ambt: herder, leraar, ouderling en diaken. De herders moesten preken en onderricht geven, sacramenten bedienen (doop en avondmaal) en zieken bezoeken. De leraren (doctores) moesten de aanstaande predikanten onderrichten in de heilsleer en hen bekwamen in de uitleg van het Oude en Nieuwe Testament, de Bijbelse talen en algemeen vormend onderricht. Twaalf gekozen ouderlingen vormden samen met de predikanten het consistorie. Dit consistorie moest de orde handhaven en zorg dragen voor de leer en de levenswandel van de gemeente. Er werd toezicht op gehouden of men wel ter kerke ging. Werd overtreding vastgesteld dan volgde vermaning en uiteindelijk eventueel afhouding van het avondmaal. Ook kon er aangifte worden gedaan bij de wereldlijke macht. Er stonden straffen op lastering van Gods naam, echtbreuk, ontucht etc. al zijn zulke straffen nauwelijks ten uitvoer gelegd. Ook overbodige luxe, kansspelen, dans en toneel werden met argusogen bekeken. Meestal was het consistorie bezig (vaak echtelijke) twisten bij te leggen. Het consistorie vergaderde wekelijks op donderdag. In de kerkorde werd vastgelegd, dat het consistorie op zo’n manier moest optreden, dat het heilzaam was en er geen onderdrukkende sfeer zou ontstaan Ook mocht het consistorie niet in de wereldlijke macht of in het publieke recht treden. De diakenen moesten de armen ondersteunen en de zieken verzorgen. Genève werd in die jaren overspoeld met vluchtelingen uit vooral Frankrijk, met wie Calvijn zich uiteraard verbonden voelde. Hij kreeg in die jaren veel tegenwerking van de overheid die moeite had met Calvijns streven naar een zelfstandig kerkelijk leven. Ook waren er theologische conflicten met o.a. Sebastian Castellio over de canoniciteit van het boek Hooglied, met Hiëronymus Bolsec over de predestinatie en met de Kamper theoloog Albert Pigghe over de vrije wil.

De zaak Servet 

Verder speelde in deze tijd de zaak Servet. Michael Servet had in Toulouse rechten gestudeerd. Rond 1530 had hij geprobeerd Johannes Oecolampadius voor zijn inzichten te winnen. In oktober van dat jaar ging Servet naar Straatsburg, waar hij Wolfgang Capito en Martin Bucer kende. Zijn werk De trinitatis erroribus publiceerde hij in Hagenau (1531). Hierin bestreed hij de triniteitsleer. De Raad van Bazel liet vele exemplaren van dit boek vernietigen. Bucer oordeelde over Servet dat men hem de “de ingewanden uit het lichaam zou moeten rukken”. Servet ontwikkelde zijn denkbeelden verder in Dialogi de trinitate (1532). Servet zag Jezus als een voorbeeldig mens en de Heilige Geest als een kracht. Hij  vergeleek de drievuldigheid met een monster met drie koppen. Hij wilde niets weten van drie personen binnen de éne Godheid, maar sprak van drie krachten. Hij verwierp de kinderdoop en bestreed de opvatting dat rechtvaardiging alleen mogelijk was door geloof. Op 3 februari 1546 schreef Calvijn aan Farel over Servet: “Si venerit, modo valeat mea autoritas, vivum exire nunquam patiar” (Als hij hier zou komen, zal ik – als mijn gezag ook maar iets waard is – hem niet levend laten vertrekken). In 1553 wist Servet te ontkomen uit de gevangenis van Lyon. Op zondag 13 augustus 1553 woonde hij in Genève een dienst bij in de Madeleine‑Kerk, die door Calvijn werd geleid. Hij werd herkend en gearresteerd. Servet werd voor de keus gesteld om of wel te worden uitgeleverd aan het katholieke Vienne, dat ook een ketter in hem zag, of door Genève te worden berecht. Servet koos voor het laatste. De stedelijke rechtbank verklaarde hem tot ketter en veroordeelde hem tot de brandstapel. Calvijn stelde voor Servet eerst met het zwaard te doden en pas daarna te verbranden om het lijden te verlichten. Dit gebeurde niet. In de gevangenis bezocht Calvijn Servet voor pastorale bijstand. Zo onderging Servet het lot levend te worden verbrand. De stad had geen gevangenis voor langgestraften, maar ook geen professionele beul. Bij de executie ging van alles mis. De geleerde humanist Sebastian Castellio was een van de eerste reformatoren die krachtige stelling nam tegen de terechtstelling van Servet. In Champel, nabij Genève is op de plaats van de brandstapel op 27 oktober 1903 een gedenkteken voor Servet opgericht, 350 jaar na de executie. Mede door deze zaak kwam Calvijn te boek te staan als de despoot uit Genève. Stefan Zweig schreef in 1936 (de tijd van het Nationaal Socialisme) een boek: Ein Gewissen gegen die Gewalt. Castellio gegen Calvin. Dat boek heeft bijgedragen aan het slechte imago van de reformator. Hierbij zij overigens opgemerkt, dat Calvijn in Genève nooit die leidinggevende positie gehad heeft, die hem vaak is toegedicht. Hij was wel de belangrijkste predikant, maar het beleid van de stad werd door de burgerlijke overheden gemaakt. Pas tegen het einde van zijn leven werd hem het burgerrecht van de stad verleend.

Homo oecumenicus 

In zijn werk stond Calvijn voortdurend heel de Europese kerkelijke situatie voor ogen en hij probeerde voortdurend de eenheid van alle christusbelijders te bereiken. Met name zijn vaderland Frankrijk had daarbij zijn speciale aandacht. Hij hoopte dat de reformatie ook daar de overhand zou krijgen. Vanuit zijn oecumenische instelling nam Calvijn deel aan de godsdienstgesprekken tussen reformatorische en rooms-katholieke woordvoerders. Ook met lutheranen en dopersen zocht hij naar een weg voor kerkelijke eenheid, waarbij hij de polemiek niet uit de weg ging. Resultaat had Calvijn in het contact met Heinrich Bullinger, de opvolger van Zwingli, met wie het in 1549 tot de Consensus Tigurinus kwam.

De Academie 

In het jaar 1556 bezocht Calvijn Straatsburg om zich te laten adviseren door Johannes Storm, die aan het hoofd stond van een beroemde academie. Er bestond toen al een Latijnse School in Genève (het Collège de la Rive), onder leiding van Castellio. Maar er moest een theologische faculteit komen voor de opleiding van predikanten. Daarbij dacht Calvijn veel breder dan alleen Genève. Naast de theologische moest er een juridische en een medische faculteit komen. Wetenschappelijk gevormde dienaren van het Woord waren volgens Calvijns opvatting voor de kerk onmisbaar. Op 5 juni 1559 werd op initiatief van Calvijn de Academie opgericht. De opening vond plaats in de St. Pierre. Deze Academie is grote betekenis geworden voor het gereformeerde protestantisme in Europa, omdat hier decennialang studenten uit vele landen werden opgeleid (o.a. John Knox). Velen kwamen ook uit Nederland. In ditzelfde jaar verschijnt de laatste versie van de Institiutie. De eerste rector van deze Academie was Theodorus Beza.

Calvijns levenseinde 

Op 2 februari 1564 gaf Calvijn zijn laatste college in de Academie en op 6 februari hield hij zijn laatste preek. Op 27 mei 1564 is Calvijn gestorven. Beza werd zijn opvolger. Op 28 mei werd hij in alle eenvoud begraven, naar zijn eigen wens zonder grafsteen. Daarom is zijn laatste rustplaats ons niet meer bekend. In zijn afscheidsrede van 28 februari zei Calvijn, dat hij veel zwakheden kende en dat alles wat hij gedaan had ten diepste niets waard was. Hij wist dat het verkeerd kon worden uitgelegd en toch meende hij het toen hij zei: “Alles wat ik heb gedaan is niets waard, ik ellendig mens. Ik heb het goede gewild, ik heb mijn fouten mishaagd en de godsvrucht heeft in mij wortel geschoten. Ik heb het goed bedoeld. Daarom vraag ik om vergeving voor wat ik verkeerd heb gedaan en als er iets goeds was, volg het dan na.” (korte weergave van Calvin‑Studienausgabe Band 2: Gestalt und Ordnung der Kirche, uitgegeven door  E. Busch  e.a., Neukirchen‑Vluyn 1997, 299).

Calvijns invloed 

Van Calvijns werken is de Institutie het belangrijkste. Dit boek is wijd verspreid, vaak herdrukt en veel gelezen tot in onze eeuw. Het heeft een trinitarische opbouw en veel aandacht voor kerkopbouw. Omdat hij jonger was dan de reformatoren van het eerste uur was Calvijn in staat het werk van Luther en Melanchthon, van Zwingli en Bucer mee te nemen in zijn denkproces. Calvijn ontwierp de eerste versie al in 1536. Daarna bleef hij er aan werken en de zo groeide de Institutie uit tot de omvangrijke editie van 1559. Daarnaast schreef hij commentaren op alle bijbelboeken behalve op het boek Openbaring van Johannes. Verder publiceerde hij naast catechismussen en kerkordes ook vele kleinere theologische werken. In zijn theologie gaat het vooral om Gods eer (Soli Deo Gloria) en het heil van de mensen. De mens is bovenal geschapen om God te eren. Door de zondeval was dit onmogelijk geworden, maar God wil de mensen verlossen en laat niet los het werk van zijn handen. De leer van de uitverkiezing is minder centraal in Calvijns theologie dan soms wordt gedacht. De Dordtse leerregels zijn meer in de lijn van (de school van) Theodorus Beza (Calvijns opvolger) dan van hem zelf. Calvijn leert deze verkiezing wel, maar gaat het gaat hem dan toch vooral om Gods eer en het heil van de mens. Calvijn zelf heeft nooit beweerd, dat Christus alleen voor de uitverkorenen is gestorven. Waar het Calvijn speciaal om gaat is dat aan God eer toekomt voor ons eeuwig behoud en dat behoud hangt niet van enige menselijke activiteit, maar alleen van God zelf door het verlossende werk van Christus Jezus. De predestinatie werd door Calvijns aanhangers niet als angstaanjagend ervaren, maar juist als troostrijk en deze leer fungeerde toen eerder als een dynamo dan als een rem op de menselijke verantwoordelijkheid en activiteit. Pas in later tijd kreeg deze leer de ons bekende fatalistische en onderdrukkende trekken. De eredienst diende om Gods Woord te verkondigen en de sacramenten (doop en avondmaal) te bedienen. Calvijns hele theologie is ook vooral pneumatologisch, met veel aandacht voor het werk van de Heilige Geest. Naast de rechtvaardiging krijgt ook de heiliging de nodige aandacht.

Calvinisme 

Het calvinisme was van meet af aan sterk internationaal georiënteerd en heeft niet alleen West-Europa bereikt, maar ook Centraal en Oost-Europa (Hongarije en Roemenië) sterk beïnvloed. Ook buiten Europa is calvinistische invloed duidelijk merkbaar in alle continenten, met name in de USA, Korea, Japan, Indonesië, Australië, en grote delen van Afrika. Het is goed er op te wijzen dat calvinisme niet altijd samenvalt met het gedachtegoed van Calvijn. Het woord calvinisme was oorspronkelijk een scheldwoord van lutherse zijde aan het adres van de gereformeerden naar aanleiding van een meningsverschil over de avondmaalsleer. Calvijn zelf wilde zeker geen calvinisme stichten, want een beweging die Bijbels wilde zijn, kon volgens hem niet naar een mens worden genoemd. Toch is de naam gebleven. Calvinisme staat inhoudelijk voor: gereformeerd, wat betekent, dat het Woord Gods centraal staat en de bron en norm is voor heel het leven. Gods soevereiniteit en de eigen verantwoordelijkheid van de mens zijn daarin cruciaal.

Margriet Gosker

Dr. Margriet Gosker is predikant van de Protestantse Gemeente Venlo e.o. en lid van de Beraadgroep Geloven en kerkelijke gemeenschap van de Raad van Kerken.

Reacties

"Vlak na de voltooiing van de Institutie bracht hij enige tijd door aan het hof van hertogin Renata van Ferrara, een zuster van de Franse koning Frans I." Geachte mevrouw, Met genoegen gelezen. Renata was echter geen zuster van Frans 1. Zij was de dochter van de vorige franse koning. Die geen zonen had. Met vriendelijke groet Hoogachtend,
Chris Wisse - Oostkapelle


Geachte mevr. Koster, Ik heb met genoegen uw bijdrage over Calvijn gelezen. Voor wat betreft uw opmerking over Calvijn dat hij nooit beweerd heeft dat Christus alleen voor de uitverkorenen is gestorven raad ik u aan om zijn commentaar op 2 Petr. 3:7 eens goed te lezen bij het tekstgedeelte: Niet willende dat enigen verloren gaan. Met vr. gr.
W.van Steenbergen - Ede



Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Oecumene" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol